Spelling Blok 6 jr 1 KGT werkwoorden oefenen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Spelling Blok 6

Dit is een herhaling van Blok 1 t/m Blok 5

Oefenen

Werkwoordspelling

Uitleg 

A. Straks zie je 3 zinnen. 

Kies in elke zin de persoonsvorm. 

1. Ik ga morgen op de fiets naar school.

1. Ik
2. ga
3. morgen
4. naar school

2. Pleun is van de trap gevallen.

1. Pleun
2. is
3. gevallen
4. trap

3. Waar zijn Anne en Geert naartoe gegaan?

1. Waar
2. zijn
3. Anne en Geert
4. gegaan

Uitleg 

B. Straks zie je 2 zinnen 

Kies bij elke zin het gezegde 

1. Ik heb mijn arm gebroken.

1. Ik
2. heb
3. heb gebroken
4. gebroken

2. Astrid en Maarten zijn de hele avond op stap gegaan.

1. Astrid en Maarten
2. zijn
3. zijn gegaan
4. gegaan

Uitleg 

C. Straks zie je 3 zinnen 

Kies bij elke zin het onderwerp. 

1. Ik heb mijn arm gebroken.

1. Ik
2. heb
3. mijn arm
4. gebroken

2. Waar zijn Anne en Geert naartoe gegaan?

1. zijn
2. Anne
3. Anne en Geert
4. Geert

3. Vanmorgen heeft Sjaak 35 kilometer gelopen.

1. heeft
2. Sjaak
3. 35 kilometer
4. vanmorgen

Uitleg

D. Straks zie je drie zinnen. 

Spel de persoonsvorm in tegenwoordige tijd in elke zin op de juiste manier. 

1. ....... (lopen) je ook elke dag een ommetje?

2. Mijn zus ... (pakken) mijn iPad.

3. Jij ... (lezen) me dat krantenbericht voor.

Uitleg

E. Straks zie je twee zinnen. 

Kies in elke zin de juiste spelling van het werkwoord. 

1. Ik ... (beven) van de kou.

1. beeft
2. beefd
3. beef
4. beev

2. De koe ... (grazen) in de zomer in het weiland.

1. graast
2. graazt
3. graazd
4. graas

Uitleg

F. Straks zie je drie werkwoorden. 

Is het werkwoord klankvast of klankveranderend ?

1. eten

1. klankvast (zwak)
2. klankveranderend (sterk)

2. buigen

1. klankvast (zwak)
2. klankveranderend (sterk)

3. wachten

1. klankvast (zwak)
2. klankveranderend (sterk)

Uitleg

G. Straks zie je drie werkwoorden.

Schrijf de stam van ieder werkwoord op.

1. begraven

2. blazen

3. zitten

Uitleg

H. Straks zie je drie werkwoorden.

Schrijf de ik-vorm van ieder werkwoord op.

1. begraven

2. blazen

3. zitten

Uitleg

I. Straks zie je drie zinnen. 

Spel de persoonsvorm in verleden tijd in elke zin op de juiste manier. 

1. Hij ...........(delen) zijn winst met mij.

2. De jongen ............ (vluchten) voor de politie.

3. We .............. (gooien) een stok in de sloot

Uitleg

J. Straks zie je drie zinnen. 

Spel het voltooid deelwoord in elke zin op de juiste manier. 

1. Hij heeft zijn winst met mij (delen).

2. De jongen is voor de politie (vluchten).

3. We hebben een stok in de sloot (gooien).

einde toets

Je moet de toets nu inleveren.