Poëziekenmerken

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Poëziekenmerken - (p. 188-194)

Waaraan denk jij bij 'poëzie'?

DOELSTELLINGEN

Je kent de kenmerken van poëzie.

- vormelijke kenmerken

- poëtische kenmerken 

(rijm, beeldspraak)

Opdracht 1 + 2a - p. 188

1. Lees de vragen bij oefening 1.
2. Bekijk het filmpje aandachtig.
   
3. Beantwoord vraag 1 a - g en vraag 2a.

Opdracht 1 + 2a - p. 188

Beantwoord vraag 1 a - g en vraag 2a.

Opdracht 2b - p. 188

Lees het gedicht zonder beelden. 

Welke kenmerken vind je terug? 

strofen en verzen

Gedichten zijn opgebouwd uit versregels.

Versregels komen niet altijd overeen met zinnen. 

Een zin in een gedicht kan korter of langer zijn dan een versregel. Soms loopt de zin door in de volgende versregel. Zo’n oversprong is een enjambement.

Strofe = een geheel van versregels tussen twee witregels

eindrijm

opdracht 2 d+e, p. 189

Klinkers van woorden die dicht bij elkaar staan, komen overeen. = assonantie of klinkerrijm

Twee woorden die dicht bij elkaar staan, beginnen met dezelfde medeklinker(s). =  alliteratie of medeklinkerrijm

 

Opdracht 3, p. 190

beeldspraak

personificatie

metafoor

vergelijking

Opdracht 4, p. 190

Een regel in een gedicht heet een ...

1. strofe
2. alinea
3. vers
4. zin

Welk rijm herken je?
- Het machtige monument
- De gekke gokker

1. eindrijm
2. assonantie
3. alliteratie
4. binnenrijm

Welke beeldspraak herken je?
Inzichten zijn als spijkers, hoe vaker je erop slaat, hoe dieper ze doordringen.

1. metafoor
2. vergelijking
3. personificatie

Welke beeldspraak herken je?
Je kamer is een stort!

1. metafoor
2. vergelijking
3. personificatie

Een alinea in een gedicht heet een ...

1. strofe
2. vers
3. regel
4. rijmschema

Welk rijm herken je?
Licht trilt

1. eindrijm
2. assonantie
3. alliteratie
4. binnenrijm

Welk rijm herken je?
Ben je thuis
in je huis?

1. eindrijm
2. assonantie
3. alliteratie
4. binnenrijm

Welk rijm herken je?
O krinkelende winkelende waterding

1. eindrijm
2. assonantie
3. alliteratie
4. binnenrijm

Welke beeldspraak herken je?
De wind fluistert m'n naam.

1. metafoor
2. vergelijking
3. personificatie

De oversprong van een zin van de ene in een andere vers heet een ...

1. strofe
2. alinea
3. enjambement
4. fragment

Welk rijmschema herken je?
Door het raam klom hij naar binnen.
Eigenzinnig! En niet bang.
Zeiden alle andere spinnen:
Kijk, daar gaat hij met zijn drang!

1. AABB
2. ABAB
3. ABBA
4. BABA

Opdracht 5, p. 191-192