Hoofdstuk 2 OEFENINGEN

Hoofdstuk 2 
OEFENEN
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
DramaMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2 
OEFENEN

Slide 1 - Diapositive

2.1 Expressie: lichaam (non-verbaal) en stem (verbaal)

  • Expressie = uitdrukken van je gevoel met lichaam & stem
  • Op 5 manieren met het lichaam (non-verbaal)
  • Op 7 manieren met de stem (verbaal)

Slide 2 - Diapositive

non-
verbaal 
(5x)
verbaal
(7x)
beweging
gebaren
handeling
lichaams-houding
mimiek
accent
klemtoon
pauzering
tempo
toonhoogte
volume
woordkeuze

Slide 3 - Question de remorquage

2.2 Speelstijlen
Speelstijl = hoe iets gespeeld wordt, bijv. nét echt of juist (heel) overdreven.

  1. Realistische speelstijl
  2. Fysiek uitvergrote / groteske speelstijl
  3. Absurdistische speelstijl


Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Dit is typematig spel.
Noem drie elementen van spel die de acteurs toepassen, waardoor het typematig wordt.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is een voorbeeld van ABSURDISME in een scene?
A
De schoen van Assepoester praat terug
B
Romeo klimt omhoog naar het balkon van Julia
C
Alice maakt een handstand in de scene
D
De lakei rent gillend weg

Slide 7 - Quiz

2.3 Manieren van verwijzen naar de werkelijkheid

Een regisseur wil zijn visie laten zien in een toneelstuk. Daarmee verwijst hij naar iets van het echte leven: de werkelijkheid. 

Er zijn 5 manieren van het nadoen van de werkelijkheid. We noemen ze de manieren van verwijzen naar de werkelijkheid.

Slide 8 - Diapositive

Samenvatting
Dus, de 5 manieren om naar de werkelijkheid te verwijzen zijn:
Nabootsing
Typering
Omkering
Oefensituatie
Metafoor
En nu... kijken of je ze toe kunt passen op filmpjes!

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Welke manier van verwijzen naar de werkelijkheid is dit?
A
Nabootsing
B
Omkering
C
Oefensituatie
D
Metafoor

Slide 11 - Quiz

2.5 Hoge en lage status
Status = machtsverhouding tussen 2 of meer spelers, uitgedrukt in houding, handeling en tekst.  
  
Innerlijke kenmerken HOGE status:
- Zelfverzekerd
- Ontspannen

 Innerlijke kenmerken LAGE status:  
- Onzeker/ verlegen  
 - Angstig 

Slide 12 - Diapositive

1

Slide 13 - Vidéo

Beschrijf het verschil in status tussen Juf Ank en de andere moeders.
Benoem hierbij de houdingen en mimiek.

Slide 14 - Question ouverte

2.6 Speltechnieken
Een acteur moet een aantal technieken toe kunnen passen. 

We behandelen ze in quiz-vorm. 

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Welke speltechniek zie je in het vorige filmpje?
A
Reageren
B
Identificeren
C
Jabberen/jabbertalk
D
Transformeren

Slide 17 - Quiz

Wat is de speltechniek incasseren?
A
als publiek/speler zich kan inleven of meeleven
B
veranderen van lichaam/stem in een personage
C
geld ontvangen van iemand
D
spelen dat spel binnenkomt voor je reageert

Slide 18 - Quiz

Wat is de speltechniek: spiegelen?
A
bewegingen/emoties overnemen alsof je iemands spiegelbeeld bent
B
van de ene naar de andere emotie gaan
C
een onzintaal/fantasietaal gebruiken
D
ingaan op het spel van je medespeler

Slide 19 - Quiz

Wat betekent de speltechniek: de vierde wand doorbreken?
A
dat je bevriest
B
dat je het publiek betrekt
C
dat je van het podium af valt

Slide 20 - Quiz

Wat is het verschil tussen:
- Tableau vivant
- Freeze/bevriezen

Slide 21 - Question ouverte

Repetitie/ Repeteren
Doorloop
Generale repetitie
Try-out
Première
Voorstelling
Auditie/Casting
6
7
2
3
4
5
1

Slide 22 - Question de remorquage

Dit was Hoofdstuk 2
Je moet alle begrippen en theorie kennen en kunnen toepassen voor je toets (en het examen straks).

Slide 23 - Diapositive