les kwt

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

aanwezigheid 

Slide 2 - Diapositive

Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn. En hoe maak ik een staafdiagram, lijndiagram en beelddiagram. 




Slide 3 - Diapositive

Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is. 



Slide 4 - Diapositive

Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is. 
Wat het begingetal in een woordformule is. 


Slide 5 - Diapositive

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.




Slide 6 - Diapositive

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 


Slide 7 - Diapositive

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'


Slide 8 - Diapositive

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      


Slide 9 - Diapositive

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 =                                                      


Slide 10 - Diapositive

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 = €22                                                         


Slide 11 - Diapositive

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 = €22                                                         Let op de rekenvolgorde! 


Slide 12 - Diapositive

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule



Slide 13 - Diapositive

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         



Slide 14 - Diapositive

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  



Slide 15 - Diapositive

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal



Slide 16 - Diapositive

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen


Slide 17 - Diapositive

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen. 


Slide 18 - Diapositive

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen. Hier is dat 'aantal uren' en 'verdiensten in €'.


Slide 19 - Diapositive

Woordformule:
Beltegoed in € = 25 - 0,20 x bel-tijd in minuten

Noemen we 0,20 het stijggetal of het daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal

Slide 20 - Quiz

Woordformule:
lengte in cm = 55 + 3 · tijd in maanden

Wat zijn de twee variabelen van deze formule?
A
lengte in cm en tijd in maanden
B
lengte in cm en 55
C
55 en 3
D
3 en tijd in maanden

Slide 21 - Quiz


Van welke formule is het begingetal 55?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 22 - Quiz


Van welke formule is het daalgetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 23 - Quiz


Wat is het stijggetal van formule C?
A
+ 55
B
- 2
C
+ 70
D
+ 3

Slide 24 - Quiz


Welke twee variabelen zie je in formule A?
A
kosten in € tijd in dagen
B
temperatuur in ℃ tijd in minuten
C
verdiensten in € tijd in uren
D
lengte in cm tijd in maanden

Slide 25 - Quiz

Formule D: stel aantal maanden is 12
Wat is de lengte?
A
55
B
3
C
91
D
70

Slide 26 - Quiz

Opdracht

Slide 27 - Diapositive

Je gaat vandaag aan de slag met staafdiagrammen, beelddiagrammen en turven. Maar hoe zat het ook alweer.....

Slide 28 - Diapositive

Staafdiagram
We kennen verticale staafdiagrammen, zoals in het plaatje hiernaast. Dit ga je vandaag gebruiken.

Bijv hoe procent van de huisdieren heeft de honden?

Slide 29 - Diapositive

Beelddiagram
In een beelddiagram stelt elk figuurtje een aantal voor. Dat staat altijd bij een beelddiagram vermeld.

Slide 30 - Diapositive

Turven


Je maakt per soort een turftabel. Zo kan je zien wat het meeste voorkomt.

soort
turven
aantal
auto
fiets
voet-
ganger
bus

Slide 31 - Diapositive

Opdracht

Slide 32 - Diapositive

Je krijgt van de docent een afbeelding en opdrachten die je nodig hebt om de opdracht te kunnen maken.
Je gaat eerst in het klad werken en als de docent het heeft gezien mag je het in net beginnen op een grote poster.

Deze opdracht met je in een tweetal maken. Maar mag ook alleen.

Slide 33 - Diapositive

Goed gewerkt vandaag!!!

Slide 34 - Diapositive