Woordformules

• Wiskunde
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Welkom 1A

Vandaag:

- 7.2 huiswerk nakijken + spullen controle

- Leerdoelen

- Beginnen aan 7.3 (+filmpje)

- Aan het werk

- Kahoot

Nakijken 7.2

Deze les leer je:

Wat een woordformule is en wat variabelen zijn

Deze les leer je:

Wat een woordformule is en wat variabelen zijn

Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is. 

Deze les leer je:

Wat een woordformule is en wat variabelen zijn

Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is. 

Wat het begingetal in een woordformule is. 

Woordformules 

Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

Woordformules 

Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 

Woordformules 

Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Woordformules 

Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      

Woordformules 

Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 =                                                      

Woordformules 

Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 = €22                                                         

Woordformules 

Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 = €22                                                         Let op de rekenvolgorde! 

Begingetal en stijggetal 

Verdiensten Lonneke: in een woordformule

Begingetal en stijggetal 

Verdiensten Lonneke: in een woordformule

Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren

         

Begingetal en stijggetal 

Verdiensten Lonneke: in een woordformule

Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren

         4 --> begingetal                  

Begingetal en stijggetal 

Verdiensten Lonneke: in een woordformule

Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren

         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

Begingetal en stijggetal 

Verdiensten Lonneke: in een woordformule

Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren

         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen: 

Begingetal en stijggetal 

Verdiensten Lonneke: in een woordformule

Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren

         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen. 

Begingetal en stijggetal 

Verdiensten Lonneke: in een woordformule

Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren

         4 --> begingetal                  6 --> stijggetal

En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen. Hier is dat 'aantal uren' en 'verdiensten in €'.

Woordformule:
Beltegoed in € = 25 - 0,20 x bel-tijd in minuten

Noemen we 0,20 het stijggetal of het daalgetal?

1. stijggetal
2. daalgetal

Variabelen

Kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule

Variabelen

Kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule

'kosten in €' en 'aantal foto's' --> variabelen

Variabelen

Kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule

'kosten in €' en 'aantal foto's' --> variabelen

Variabelen: steeds iets anders. Dat klopt ook wel. Je vult bij het aantal foto's steeds een ander getal in. En dan krijg je ook steeds een ander bedrag voor de totale kosten in €.

Woordformule:
lengte in cm = 55 + 3 · tijd in maanden

Wat zijn de twee variabelen van deze formule?

1. lengte in cm en tijd in maanden
2. lengte in cm en 55
3. 55 en 3
4. 3 en tijd in maanden

Van welke formule is het begingetal 55?

1. A
2. B
3. C
4. D

Van welke formule is het daalgetal 2?

1. A
2. B
3. C
4. D

Wat is het stijggetal van formule C?

1. + 55
2. - 2
3. + 70
4. + 3

Welke twee variabelen zie je in formule A?

1. kosten in € tijd in dagen
2. temperatuur in ℃ tijd in minuten
3. verdiensten in € tijd in uren
4. lengte in cm tijd in maanden

Formule D: stel aantal maanden is 12
Wat is de lengte?

1. 55
2. 3
3. 91
4. 70

Let's work!

Maken: 20/21/25/26/29/30

blz 56/59/60/61

Klaar? Kom nakijken.

Iedereen klaar? Dan doen we een Kahoot!

Kahoot

Kahoot