2-12 2C

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Ga rustig zitten. Pak je boek Nieuw Nederlands en je schrift. 

Slide 2 - Diapositive

Lesplan 2 C
-Uitleg theorie hdst. 2 grammatica: woordsoorten.
-Opdrachten hdst. 2 woordsoorten.
-Als je klaar bent met je opdrachten haal je het antwoordformulier.  
-Als je klaar bent met nakijken pak je je leesboek en ga je stillezen.

Slide 3 - Diapositive

Lesdoel voor vandaag is: 

-Ik ken zes verschillende woordsoorten.
-Ik heb opdracht 1 en 2 af van hoofdstuk 2 over woordsoorten.

Slide 4 - Diapositive

Woordsoorten
Elk woord dat bestaat, kan je een naam geven.
Je geeft een woord de naam van de woordsoort waar het bij hoort.

Slide 5 - Diapositive

Wat is de naam van de woordsoort van de volgende woorden?
werken
praten
drinken
slapen
leren
gamen
fietsen

Slide 6 - Diapositive

1. WERKWOORDEN (ww)
Wat zijn de kenmerken van werkwoorden? 

Slide 7 - Diapositive

1. WERKWOORDEN

- Werkwoorden zijn doe-woorden.

- Werkwoorden zeggen wat iets of iemand doet of overkomt.

-Werkwoorden kunnen worden vervoegd.

-Werkwoorden veranderen als de persoon en tijd verandert. 

ik fiets, jij fietst, wij fietsen, ik fietste, jij fietste, wij fietsten (vt).

-Er zijn zwakke en sterke werkwoorden.




Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

vt - zwakke ww
ZWAKKE ww hebben in de vt hulp nodig van  -de of -te
werken   vt=werkte
horen      vt=hoorde
geloven vt=geloofde


ZWAKKE ww veranderen niet van klank als ze van tijd veranderen.

maken- maakten- gemaakt
(de aa-klank blijf je altijd horen)
antwoorden-antwoordden-geantwoord
(de oo-klank blijf je altijd horen)

vt - sterke ww
STERKE ww veranderen in zichzelf.
Ze hebben geen hulp nodig. 
lopen-liepen
zwemmen-zwommen
worden-werden
kopen-kochten

STERKE werkwoorden veranderen wel van klank.
lopen-liep gelopen
zijn -was-geweest


Slide 10 - Diapositive

Wat is de naam van de woordsoort van de volgende woorden?

Slide 11 - Diapositive

2. Lidwoorden (lw)
De -het ('t) - een ('n)


Het huis.
De school.
Een computer.
De scooters.
Het meisje.

Slide 12 - Diapositive

Wat is de naam van de woordsoort van de volgende woorden?
 huis
 school
computer
 scooters
 meisje

Slide 13 - Diapositive

3. Zelfstandig naamwoord (znw)
 huis -  school - computer - scooters - meisje
-Voor een zelfstandig naamwoord kan je meestal een lidwoord zetten. 
Je zet geen lidwoord voor een naam  de Nick ,    de Nederland.
Je zet wel een lidwoord voor namen van wateren: De Noordzee Het IJsselmeer.

-Zelfstandige naamwoorden zijn: mensen, planten, dieren, dingen en namen (namen van mensen, landen, steden, wateren en bedrijven)

Slide 14 - Diapositive

Wat is de naam van de woordsoort van de volgende woorden?
dik
grote
mooie
gouden
verdrietige
interessante

Slide 15 - Diapositive

Wat is de naam van de woordsoort van de volgende woorden?
voor
achter
naast 
in
op
door
onder
om
bij
tijdens
na
vóór
sinds


Slide 16 - Diapositive

4. Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. 
Het dikke boek.
Het grote huis.
Het mooie schilderij.
De gouden versieringen.
Het leuke nieuws.
Het interessante onderwerp.

Slide 17 - Diapositive

5. Voorzetsels (vz)

Slide 18 - Diapositive

5. Voorzetsels
Voorzetsels van plaats: 
voor de kast
achter de kast
naast de kast
in de kast
op de kast
door de kast
onder de kast
om de kast 
bij de kast

5. Voorzetsels
Voorzetsels van tijd:

tijdens het feest
na het feest
vóór het feest
sinds het feest


Slide 19 - Diapositive

5. Voorzetsels
Voorzetsels van relatie:


Deze auto is van mij.
Ik ga liever zonder haar.
Vaste voorzetsels



feliciteren met
luisteren naar
profiteren van

Slide 20 - Diapositive

Wat is de naam van de woordsoort van de volgende woorden?

Slide 21 - Diapositive

6. Voegwoorden (vw)
Voegwoorden verbinden
woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar.

Slide 22 - Diapositive

voegwoorden
Wij gaan met de fiets.
Het is mooi weer. 
Wij gaan met de fiets, want het is mooi weer. 

Het is mooi weer. 
We kunnen buiten voetballen. 
Het is mooi weer, dus we kunnen buiten voetballen. 

Slide 23 - Diapositive

Pak je schrift en maak de volgende oefening. 

Slide 24 - Diapositive

Kies de juiste woordsoort:

ww (werkwoord)
lw (lidwoord)
zn (zelfstandig naamwoord)
bn (bijvoeglijk naamwoord)
vz (voorzetsel)


Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Lesplan 2 C
-Uitleg theorie hdst. 2 grammatica: woordsoorten.
-Opdrachten hdst. 2 woordsoorten.
Maak opdracht 1 en 2 blz. 54 en 55. 

-Als je klaar bent met je opdrachten haal je het nakijkformulier.
-Als je klaar bent met nakijken, pak je je leesboek en ga je stillezen.

Slide 27 - Diapositive

De grote man las een boek over gamen, omdat hij de beste gamer wilde worden.

Slide 28 - Diapositive

Lesdoel voor vandaag is: 

-Ik ken zes verschillende woordsoorten.
-Ik heb opdracht 1 en 2 af van hoofdstuk 2 over woordsoorten.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Huiswerk

Slide 31 - Diapositive