NN6e 2hv H2 Gram NG

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

werkwoordelijk gezegde

Het WG van een zin zegt wat iemand of iets (het onderwerp) doet.

Bijvoorbeeld:

De jongen zit in de klas.

Morgen gaan de kinderen naar de IJzeren Man.

    

naamwoordelijk gezegde

Een NG zegt wat iemand of iets is of wordt .

– De hockeycoach / is / streng.

ng = is [streng]

– Sien wordt docent beeldende kunst.

ng = wordt [docent beeldende kunst]

NG uitleg

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.

• Het ww.deel bevat alle ww uit de zin. Een van die ww is een koppelwerkwoord (kww). Er zijn zes koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.

• Het nw.deel bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. 

Zo vind je het NG:

1 Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat.

2 Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.

3 Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: 

Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? 

Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.

4 Noteer het naamwoordelijk gezegde: ww + [nw.deel] 

LET OP:

In zinnen met een naamwoordelijk gezegde (dus kww + nwdeel), staat NOOIT een lijdend voorwerp!

voorbeeld

Sem wil later heel graag een beroemde YouTuber zijn! 

1 zijn = kww

2 Sem wil later iets zijn, namelijk een beroemde YouTuber

3 Vraag: Wat wil Sem zijn? 

Antwoord: een beroemde YouTuber.

4 ng = wil [een beroemde YouTuber] zijn

Noem de zes koppelwerkwoorden

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?

stap 1

stap 2

stap 3a

stap 3b

stap 4

Stel vast of er een kww in de zin staat.

Stel vast of het onderwerp iets is/wordt.

Stel de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden?

Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.

Noteer het naamwoordelijk gezegde: ww + [nw.deel]

Sommige dingen blijven nu eenmaal voor altijd raadselachtig.

1. Het onderwerp doet iets
2. Het onderwerp wordt/is iets.

Op plechtige wijze zal de voorzitter de medailles overhandigen.

1. Het onderwerp doet iets
2. Het onderwerp wordt/is iets.

Zal de coördinator vanwege het mooie weer op een ijsje trakteren?

1. Het onderwerp doet iets
2. Het onderwerp wordt/is iets.

Afgelopen zaterdag is de uitverkoop een succes geweest.

1. Het onderwerp doet iets
2. Het onderwerp wordt/is iets.

voorbeeld 1

Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.
Wat is het gezegde?

Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.
Staat er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin?

1. ja
2. nee

Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.
Wat is het onderwerp?

Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.

1. het onderwerp doet iets.
2. het onderwerp is/wordt iets.

Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.
Wat is het naamwoordelijk gezegde?

voorbeeld 2

Isa uit klas 2 zou een veelbelovende gamer kunnen zijn.
Wat is het gezegde?

Isa uit klas 2 zou een veelbelovend gamer kunnen zijn.
Staat er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin?

1. ja
2. nee

Isa uit klas 2 zou een veelbelovende gamer kunnen zijn.
Wat is het onderwerp?

Isa uit klas 2 zou een veelbelovende gamer kunnen zijn.

1. het onderwerp doet iets.
2. het onderwerp is/wordt iets.

Isa uit klas 2 zou een veelbelovende gamer kunnen zijn.

1. in deze zin staat dus een NG.
2. in deze zin staat dus een WG.

Isa uit klas 2 zou een veelbelovende gamer kunnen zijn.
Wat is het naamwoordelijk gezegde?

voorbeeld 3

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.
Wat is het gezegde?

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.
Staat er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin?

1. ja
2. nee

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.
Wat is het onderwerp?

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.

1. het onderwerp doet iets.
2. het onderwerp is/wordt iets.

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.

1. In deze zin staat dus een NG
2. In deze zin staat dus een WG

Die vervelende jongen bij het raam zit met een zaklamp in het gezicht van Iris te schijnen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?