Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 20 min
Éléments de cette leçon
bedrijfseconomie kosten
Slide 1 - Diapositive
wat geeft de veiligheidsmarge aan?
A
verschil tussen werkelijke afzet en breakeven afzet
B
verschilt tussen normale en werkelijke productie
C
verschil in winst
D
verschil tussen omzet en afzet
Slide 2 - Quiz
wat is het verschil tussen afschrijven en aflossen
Slide 3 - Question ouverte
geef een voorbeeld van een duurzaam productiemiddel
Slide 4 - Question ouverte
Een auto is aangeschaft voor 5000,- de afschrijving 10%. Wat is de afschrijving in jaar 1
Slide 5 - Question ouverte
De lening is 100.000,- De rente is 10%. Er is geen aflossing. Wat zijn de rentekosten per jaar?
Slide 6 - Question ouverte
De lening is 1000,- De rente is 10% en de aflossing is 200,- op 1 juli. Bereken de rentekosten over dit jaar.
A
90
B
40
C
50
D
100
Slide 7 - Quiz
welke bedrijfskosten ken je?
Slide 8 - Carte mentale
De constante kosten per stuk zijn 4,- en de variabele kosten per stuk zijn 5,- Wat is de kostprijs?
Slide 9 - Question ouverte
geef een voorbeeld van indirecte kosten
Slide 10 - Question ouverte
De primitieve opslagmethode werkt met 1 opslag
ja
nee
Slide 11 - Sondage
de exploitatiebegroting ziet er als volgt uit" omzet-iwo = brutowinst - kosten = nettowinst
juist
onjuist
Slide 12 - Sondage
De totale constante kosten zijn 10.000,- constante kosten per stuk zijn 3,- variabele kosten per stuk zijn 5,- verkoopprijs is 10,- Bereken de Breakevenafzet
A
1429 stuks
B
2000 stuks
C
1000 stuks
D
5000 stuks
Slide 13 - Quiz
De constante kosten zijn 100.000,- de brutowinst is 25%. De variabele kosten zijn 5%. Bereken de breakeven omzet
A
250.000
B
50.000
C
25.000
D
500.000
Slide 14 - Quiz
ik maak 100 cakes (meel kost 20,-) ik maak 200 cakes (meel kost 40,-) proportioneel/progressief/degressief?
Slide 15 - Question ouverte
ik maak 100 cakes (meel kost 20,-) ik maak 200 cakes (meel kost 45,-) proportioneel/progressief/degressief?
Slide 16 - Question ouverte
ik maak 100 cakes (meel kost 20,-) ik maak 200 cakes (meel kost 30,-) proportioneel/progressief/degressief?
Slide 17 - Question ouverte
geef een voorbeeld van constante kosten
Slide 18 - Question ouverte
geef een voorbeeld van variabele kosten
Slide 19 - Question ouverte
Wat is accijns?
A
Een belasting op onroerend goed.
B
Een belasting op inkomen.
C
Een belasting op bepaalde goederen zoals alcohol en tabak.
D
Een belasting op brandstof.
Slide 20 - Quiz
Waar wordt accijns voor gebruikt?
A
Om het gebruik van bepaalde producten te ontmoedigen en extra inkomsten te genereren voor de overheid.
B
Om investeringen in infrastructuur te financieren.