Bron I chapitre 6 havo 3

Herhaling: Trappen van vergelijking

Grammaire leerjaar 3
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Herhaling: Trappen van vergelijking

Grammaire leerjaar 3

Slide 1 - Diapositive

Het filmpje op de volgende dia kan je eerst bekijken om de trappen van vergelijking te herhalen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Welke woord hoort niet bij de vergrotende trap in het Frans
A
Plus
B
Moins
C
Que
D
Le plus

Slide 4 - Quiz

Hoe vertaal je het woordje 'dan' naar het Frans in de zin:
Piet is groter dan Jan.

Slide 5 - Question ouverte

Welk Franse woord gebruik je om aan te geven dat iets "meer" is?
A
Plus
B
Moins
C
Aussi
D
Que

Slide 6 - Quiz

Welk Franse woord gebruik je om aan te geven dat iets "even.." is?
A
Plus
B
Moins
C
Aussi
D
Que

Slide 7 - Quiz

Welk Franse woord gebruik je om aan te geven dat iets "minder" is?
A
Plus
B
Moins
C
Aussi
D
Que

Slide 8 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Diapositive

Tekst
- niks
Mannelijk enkelvoud
vrouwelijk enkelvoud
mannelijk meervoud
vrouwelijk
meervoud
-s
-es
- e

Slide 10 - Question de remorquage

Vul de zin aan --> 'kalmer dan':
Le train est ............ l'avion. (calme)

Slide 11 - Question ouverte

Vul de zin aan --> 'minder duur dan':
La trottinette est .............................. le vélo.

Slide 12 - Question ouverte

Welk van onderstaande bijvoeglijke naamwoorden is onregelmatig in de trappen van vergelijking?
A
Vieux
B
Bon
C
Gentil
D
Nouveau

Slide 13 - Quiz

Hoe zeg je:
Henk is beter in Frans
Henk est ___________ que Jan.
A
Plus bon
B
Pire
C
Plus bien
D
Meilleur

Slide 14 - Quiz

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap - de grootste
La moto est ................. que la voiture. (dangereux)

Slide 15 - Question ouverte

Ce restaurant est ______________ le Macdo. (beter dan)
A
plus bon que
B
le plus super que
C
plus meilleur que
D
le meilleur que

Slide 16 - Quiz

Wat moet je invullen op de puntjes?
Le film est ... bon ... le livre.
=
De film is even goed als het boek
A
Plus ... que
B
Moins ... que
C
Aussi ... que
D
Égal ... que

Slide 17 - Quiz

Wat moet je invullen op de puntjes?
La fille est ... grande ... toi.
=
Het meisje is minder groot dan jij.

Slide 18 - Question ouverte

Au travail !
Faire les ex. du bron D. 

Slide 19 - Diapositive