Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Welkom basis 4!
Voorbereidingen H3 en H4
Slide 1 - Diapositive
Waar gaan we het over hebben?
- Brutowinst/Nettoresultaat
- Brutowinstopslag/Kostprijs
- Verkoopprijs/Consumentenprijs
- Arbeidsproductiviteit
- Maatschappelijke kosten en opbrengsten
Slide 2 - Diapositive
Brutowinst/Nettoresultaat
Omzet
Inkoopwaarde omzet -
Bruto winst
Bedrijfskosten-
Netto resultaat
Slide 3 - Diapositive
Voorbeeld:
Omzet
Inkoopwaarde omzet - ---------------------------
Bruto winst
Bedrijfskosten - ----------------------------
Nettoresultaat
Omzet: €16.000
Inkoopwaarde omzet: €8.000
Huur pand: €2.000 Gas/water/licht: €300
Elektriciteit: €200
Loonkosten: €3.000
A) Wat is de brutowinst? B) Wat is het nettoresultaat?
Slide 4 - Diapositive
Voorbeeld:
Omzet €16.000
Inkoopwaarde omzet €8.000 -
---------------------------
Bruto winst €8.000
Bedrijfskosten €5.500 -
----------------------------
Netto resultaat €2.500
Slide 5 - Diapositive
Kostprijs:
Alle producten die een bedrijf moet maken om goederen en diensten te produceren.
Brutowinstopslag:
Het bedrag of het percentage dat een ondernemer optelt bij bij de inkoopprijs
Slide 6 - Diapositive
Voorbeeld:
Jan heeft een eigen fietswinkel. Alle kosten die Jan maakt op een fiets te produceren zijn €150. Hij wilt 30% winst maken op een fiets.
A) Wat is de brutowinstopslag?
B) Wat is de verkoopprijs van de fiets?
Slide 7 - Diapositive
Jan heeft een eigen fietswinkel. Alle kosten die Jan maakt op een fiets te produceren zijn €450. Hij wilt 30% winst maken op een fiets. Wat is de brutowinstopslag?
Brutowinstopslag (30%):
€450 / 100 x 30 = €135
Verkoopprijs (130%):
€450 + €135 = €585
Slide 8 - Diapositive
BTW
Slide 9 - Diapositive
Verkoopprijs/consumentenprijs
Consumentenprijs = Verkoopprijs INCLUSIEF btw.
De verkoopprijs van de fiets was €585. Op een fiets zit 21% BTW.
Wat is de consumentenprijs van de fiets?
Slide 10 - Diapositive
De verkoopprijs van de fiets was €585. Op een fiets zit 21% BTW.
Wat is de consumentenprijs van de fiets?
€585 : 100 x 121 = €707,85
Via een tabel:
€
585
RK
707,85
%
100
1
121
Slide 11 - Diapositive
En nu andersom!
Jan heeft ook nog andere fietsen te koop staan.
De consumentenprijs van één van die fietsen is €665,50.
Wat is de verkoopprijs?
Slide 12 - Diapositive
Jan heeft ook nog andere fietsen te koop staan.
De consumentenprijs van één van die fietsen is €665,50.
Wat is de verkoopprijs?
€665,50 / 121% x 100% = €550
De verkoopprijs is €550.
Slide 13 - Diapositive
Arbeidsproductiviteit
De productie per werknemer in een bepaalde tijd.
Hoe hoger de arbeidsproductiviteit, hoe lager de productiekosten per product.
Productiecapaciteit
De maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.
Slide 14 - Diapositive
Economische groei
Toename van de productie van goederen en diensten in een land
Slide 15 - Diapositive
Voorbeeld:
Een bedrijf heeft samen 20 werknemers. Zij samen maken 400 fietsen op een dag. Wat is de arbeidsproductiviteit per werknemer per dag?
Slide 16 - Diapositive
Maatschappelijke opbrengsten en kosten
Maatschappelijke opbrengsten
Productie levert werkgelegenheid en welvaart op
Maatschappelijke kosten
Als vervuiling en (geluids)hinder ontstaan door productie.
Slide 17 - Diapositive
Wat is de formule voor de brutowinst?
A
Brutowinst = Inkoopwaarde - Omzet
B
Brutowinst = Omzet - Inkoopwaarde
C
Brutowinst = Omzet - Bedrijfskosten
D
Brutowinst = Inkoopwaarde + Nettowinst
Slide 18 - Quiz
De verkoopprijs van een brood is € 1,80. De BTW is 9%.
A
De consumentenprijs is € 2,18
B
De consumentenprijs is € 1,96
C
De consumentenprijs is € 1,90
D
De consumentenprijs is € 2,10
Slide 19 - Quiz
Toename van de welvaart is een voorbeeld van ...
A
maatschappelijke kosten
B
maatschappelijke opbrengsten
C
maatschappelijk verantwoord ondernemen
Slide 20 - Quiz
Als de arbeidsomstandigheden verbeteren, dan:
A
blijft de arbeidsproductiviteit gelijk.
B
daalt de arbeidsproductiviteit.
C
stijgt de arbeidsproductiviteit.
Slide 21 - Quiz
De inkoopprijs van een liniaal is 2 euro en de brutowinstopslag is 200%. Hoeveel is mijn verkoopprijs?