Project grammatica spelling en formuleren les 4

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Project grammatica spelling en formuleren

Spelling H1

Deze les

- Het belang van spelling

- Lesdoel

- Terugblik/voorkennis

- Uitleg

- Aan de slag

- controle

Wat is de fout en waarom is dit fout?

Er zijn wegwerkzaamheden. u zult moeten omrijden, geld voor de hele wijk.

Lesdoel

• Je kunt werkwoorden correct spellen in de tegenwoordige en de verleden tijd.

* Je kunt de dubbele punt correct plaatsen.

Wat is het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en de persoonsvorm?

Verdeel de volgende zin in zinsdelen:
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Wat is het onderwerp?
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Wat is het lijdend voorwerp?
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Wat is het lijdend voorwerp?
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Wat is het meewerkend voorwerp?
De Zweedse Greta Thunberg gaf de Europese politiek afgelopen winter een stevig advies.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:
In de weken daarvoor had ze een schoolstaking georganiseerd.

1. In de weken daarvoor
2. had georganiseerd
3. ze
4. een schoolstaking

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
In de weken daarvoor had ze een schoolstaking georganiseerd.

1. In de weken daarvoor
2. had georganiseerd
3. ze
4. een schoolstaking

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
In de weken daarvoor had ze een schoolstaking georganiseerd.

1. In de weken daarvoor
2. had georganiseerd
3. ze
4. een schoolstaking

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
In de weken daarvoor had ze een schoolstaking georganiseerd.

1. In de weken daarvoor
2. had georganiseerd
3. ze
4. een schoolstaking

Wat is steeds het verschil tussen zin 1 en zin 2 (let op het gezegde)?

1. De wind is koud.

2. De wind waait uit het oosten.

1. Onze buurman wordt timmerman.

2. Onze buurman repareert ons tuinhekje.

1. Mijn klasgenoot schijnt aardig te zijn.

2. Mijn klasgenoot maakt zijn huiswerk.

Werkwoordelijk gezegde

Geeft altijd aan dat iemand iets doet

Ik zit in de klas.

Hij heeft mij een pen gegeven.

naamwoordelijk gezegde

Geeft altijd aan dat iemand iets is

Ik ben docent.

Hij schijnt aardig te zijn.

Het naamwoordelijk gezegde is dan:

ben [docent]

schijnt [aardig] te zijn

vs

Werkwoordelijk gezegde

Je benoemt alleen de werkwoorden:

Ik zit in de klas.

Hij heeft mij een pen gegeven.

naamwoordelijk gezegde

Je benoemt de werkwoorden en het naamwoordelijk deel:

Ik ben [docent].

Hij schijnt [aardig] te zijn.

vs

In welke zin zit een naamwoordelijk gezegde?

1. Hij heeft gegeten.
2. Hij heeft een zusje gekregen.
3. Hij heeft corona.
4. Hij is een piloot.

In welke zin zit een naamwoordelijk gezegde?

1. Ben jij ook een klimaatspijbelaar?
2. Zij inspireerde anderen.
3. In meerdere Europese steden liepen scholieren te demonstreren
4. Toch zullen échte veranderingen van de Europese regeringen moeten komen.

In welke zin zit een naamwoordelijk gezegde?

1. Eet je vlees?
2. Die lekkere hamburger van de McDonald's brengt het milieu veel schade toe.
3. Een gemiddelde koe is de hele dag aan het boeren.
4. De hamburger blijkt dus erg slecht voor het milieu te zijn.

Naamwoordelijk gezegde

één van de werkwoorden van het naamwoordelijk gezegde is een vorm van een koppelwerkwoord.

Wij kennen de volgende koppelwerkwoorden:

Zijn, worden, blijven, lijken, schijnen, heten en voorkomen.

Een werkwoord is alleen een koppelwerkwoord als het onderdeel is van een naamwoordelijk gezegde.

Even oefenen

Maak opdracht 4 op bladzijde 218

Theorieblok doorlezen

Neem 3 minuten om het theorieblok op bladzijde 51 en op bladzijde 217 door te lezen.

Aan de slag

Maak opdracht: 

- 3, 4, 5, 6 en 7 op bladzijde 51-53

- 3 en 5 op bladzijde 218-219

5 minuten in stilte, daarna overleggen in tweetallen.

Lesdoel

• Je weet dat zinsdelen een andere functie in de zin hebben.

• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp moet vinden.

• Je kunt de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp in een zin vinden.

* Je weet wat een koppelwerkwoord is en je kunt deze benoemen in een zin

controlevragen

• Waarin verschilt het naamwoordelijk gezegde van het werkwoordelijk gezegde?
  
• Waar bestaat het naamwoordelijk gezegde uit?
  
• Wat is het verband tussen een naamwoordelijk gezegde en een koppelwerkwoord?