Elektriciteit 1

De stroomsterkte (I) meet je in de eenheid .....
A
ampère
B
ohm
C
volt
D
watt
1 / 11
suivant
Slide 1: Quiz
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

De stroomsterkte (I) meet je in de eenheid .....
A
ampère
B
ohm
C
volt
D
watt

Slide 1 - Quiz

De spanning geef je aan met de letter ......
A
I
B
R
C
U
D
P

Slide 2 - Quiz

Wat is waar?
1: P is het vermogen in watt
2: I is de spanning in volt
A
1 en 2 zijn beide waar.
B
alleen 1 is waar
C
alleen 2 is waar
D
beide zijn niet waar

Slide 3 - Quiz

Het vermogen bereken je met de formule ...
A
E = P x t
B
R = U : I
C
P = U x I
D
W = F x s

Slide 4 - Quiz

Op een elektromotor staat: 12 V/3A
Hoe groot is het vermogen van de elektromotor?
A
0,25 W
B
4 W
C
15 W
D
36 W

Slide 5 - Quiz

Een wasmachine (P = 2300 W) is aangesloten op een spanning van 230 V.
De stroomsterkte door de wasmachinemotor is ...
A
0,1 A
B
10 A
C
16A
D
2530 A

Slide 6 - Quiz

Reken 3500 W om in kW:
A
0,35 kW
B
3,5 kW
C
35 kW
D
350 kW

Slide 7 - Quiz

Een fietslampje van 6 W Wortdt aangesloten op een spanning van 6V. Hoe groot is I?
A
1 A
B
6 A
C
12 A
D
36 A

Slide 8 - Quiz

Een bouwlamp wordt aangesloten op het stopcontact. De stroomsterkte:
I = 4 A. Wat is het vermogen?
A
4W
B
4 kW
C
920 W
D
920 kW

Slide 9 - Quiz

De formule om de stroomsterkte
te berekenen kun je ook schrijven als...
A
I = U x P
B
I = P : U
C
U = P x I
D
P = I : U

Slide 10 - Quiz

Een strijkijzer van 1200 W gebruikt meer energie dan een föhn van 1,4 kW.
A
Dat is waar.
B
Dat is niet waar.
C
dat kun je niet uitrekenen
D
Ik weet niet wat een föhn is.

Slide 11 - Quiz