Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
oefen engels
Engels Vooraf - oefenen AR2
1 / 35
suivant
Slide 1:
Diapositive
Engels
Speciaal Onderwijs
Leerroute 2
Cette leçon contient
35 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
45 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Engels Vooraf - oefenen AR2
Slide 1 - Diapositive
Vertaal naar het Engels: maag
A
stomak
B
stomich
C
stomach
D
stomme
Slide 2 - Quiz
Vertaal naar het Engels:
zere keel
A
pain throat
B
sore throat
C
throat pain
D
ill throat
Slide 3 - Quiz
Vertaal naar het Engels:
Ik voel me niet goed.
A
I feel great
B
I ill throat
C
I don't feel well
D
I go back
Slide 4 - Quiz
Vertaal naar het Engels:
afspraak
A
apointment
B
appointment
C
date
D
fever
Slide 5 - Quiz
Welke is goed?
(denk aan a, i, o, e, u)
A
a ear
B
an ear
Slide 6 - Quiz
Welke is goed?
(denk aan a, i, o, e, u)
A
a bike
B
an bike
Slide 7 - Quiz
Lichaamsdelen (Engels)
Slide 8 - Carte mentale
toe
elbow
heel
hip
stomach
ankle
Slide 9 - Question de remorquage
Een ziekenwagen
Een zolder
Een maag
Koorts
An ambulance
A stomach
Fever
An attic
Slide 10 - Question de remorquage
Suzie: Mum, I can't find my toothbrush!
A
Suzie is haar kam kwijt
B
Suzie koopt een tandenborstel.
C
Suzie is haar tandenborstel kwijt
D
Suzie kan de tandpasta niet vinden
Slide 11 - Quiz
Hurry up, you have an appointment at the dentist's.
A
Je moet opschieten want je moet naar de dokter.
B
Je moet opschieten, want je moet naar de tandarts
C
Je kunt rustig aan doen want je afspraak gaat niet door
D
Je moet naar de huisarts.
Slide 12 - Quiz
Everybody
A
zij
B
hun
C
jullie
D
iedereen
Slide 13 - Quiz
Vanmiddag
A
morning
B
night
C
tonight
D
afternoon
Slide 14 - Quiz
geld
A
monnie
B
money
C
mony
D
monye
Slide 15 - Quiz
Wat denk je van...
A
How if...
B
Remember?
C
How about...
D
What to...
Slide 16 - Quiz
welk woord past het best bij het plaatje
A
driver
B
boss
C
pickpocket
D
grandmother
Slide 17 - Quiz
welk woord past het best bij het plaatje
A
dinner
B
dentist
C
work
D
shopping
Slide 18 - Quiz
welk woord past het best bij het plaatje?
A
bag
B
couch
C
money
D
phone
Slide 19 - Quiz
welk woord past het best bij het plaatje
A
boss
B
angry
C
smile
D
thanks
Slide 20 - Quiz
sleep het Nederlandse woord naar de engelse vertaling
Tomorrow
daughter
stupid
messages
angry
again
there
dinner
wrong
only
daar
berichtjes
weer
verkeerd
morgen
avondeten
alleen maar
dochter
boos
stom
Slide 21 - Question de remorquage
hoe zeg je het woord dat in hoofdletters geschreven staat in het engels?
Slide 22 - Diapositive
MET Bill Wyman.
A
this is
B
that is
C
there is
D
where is
Slide 23 - Quiz
Hello Bill. HOE GAAT HET?
A
Where are you?
B
What are you?
C
How are you?
D
Who are you?
Slide 24 - Quiz
IK ZOU GRAAG to make an appointment.
A
I would know
B
I don't like
C
I would like
D
I don't know
Slide 25 - Quiz
I am sorry. Mr Henry is not in NU.
A
left now
B
right now
C
don't now
D
wrong now
Slide 26 - Quiz
Do you know HOE LAAT we have dinner?
A
how time
B
what late
C
how late
D
what time
Slide 27 - Quiz
IK KEN NIET any Margaret Mitchell. Wrong number?
A
you would know
B
we would know
C
I don't know
D
We don't know
Slide 28 - Quiz
hoe zeg je deze zinnen in het engels?
Slide 29 - Diapositive
Is de afspraak in maart?
A
Is the message in March?
B
Is the message in May?
C
Is the appointment in May?
D
Is the appointment in March?
Slide 30 - Quiz
U kunt vandaag komen, om acht uur.
A
You can come today, at eight o'clock.
B
You can come tomorrow, at nine o'clock.
C
you can come tomorrow, at eight o'clock
D
you can come today, at nine o'clock.
Slide 31 - Quiz
ik werk 24 uur per week.
A
I work twenty-four hours per week.
B
She works forty-two hours per week.
C
I work forty-two hours per week.
D
She works twenty-four hours per week.
Slide 32 - Quiz
Morgen is het woensdag 13 februari.
A
Tomorrow it is Wednesday, January 13.
B
Tomorrow it is Tuesday, February 13
C
Tomorrow it is Tuesday, January 13
D
Tomorrow it is Wednesday, February 13
Slide 33 - Quiz
Mijn dochter is negen jaar oud.
A
My son is two years old.
B
My son is nine years old.
C
My daughter is two years old.
D
My daughter is nine years old.
Slide 34 - Quiz
schrijf minstens twee ENGELSE zinnen bij dit plaatje.
Slide 35 - Question ouverte
Plus de leçons comme celle-ci
oefen engels
il y a 13 jours
- Leçon avec
35 diapositives
Engels
Speciaal Onderwijs
Leerroute 2
Engels vooraf Thema 5, hoofdstuk 1 oefenen
Mars 2023
- Leçon avec
27 diapositives
Engels
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2,3
Engels vooraf Thema 5 gezondheid en ziekte_H1_3
Septembre 2024
- Leçon avec
29 diapositives
Engels
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2,3
herhalen th 5 hst 1 en 2
il y a 19 jours
- Leçon avec
19 diapositives
Engels
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2,3
Engels vooraf Thema 5, hoofdstuk 1
Septembre 2022
- Leçon avec
29 diapositives
Engels
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2,3
Engels vooraf T5 H1
Novembre 2021
- Leçon avec
17 diapositives
Engels
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2
Engels vooraf Thema 5 Gezondheid & ziekte, hoofdstuk 1
Juin 2023
- Leçon avec
30 diapositives
Engels
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2
Engels vooraf Thema 5, hoofdstuk 1 oefenen
Septembre 2024
- Leçon avec
19 diapositives
Engels
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2,3