Pin 7 basis Samenvatting hoofdstuk 3

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

Economie

VMBO

4 Basis

Pin 7 basis Samenvatting hoofdstuk 3

1. Inleiding en kernbegrippen

Afzet: Het aantal verkochte producten.

Brutowinst: Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde van de verkochte goederen.

BTW: Belasting over de toegevoegde waarde.

Inkoopwaarde: Het bedrag dat een winkelier betaalt voor producten die hij later verkoopt.

Omzet: De verkoopopbrengst, oftewel het totaalbedrag dat door de verkoop wordt ontvangen.

Nettowinst: Het bedrag dat overblijft na aftrek van alle bedrijfskosten van de brutowinst.

Produceren: Het maken van goederen en diensten.

Ondernemer: Iemand die een eigen bedrijf heeft en daarmee zijn inkomen verdient.

2. Wat zijn de kosten?

Productiefactoren: Bedrijven gebruiken drie productiefactoren: natuur, arbeid en kapitaal.

Kostprijs: Dit zijn de kosten per product, berekend door de totale productiekosten te delen door het aantal geproduceerde goederen.

Mechanisering en automatisering: Mechanisering houdt in dat machines het werk van mensen overnemen. Automatisering betekent dat computers en programma’s de machines besturen.

Technologische ontwikkelingen: Deze kunnen leiden tot een hogere productiviteit door bijvoorbeeld de inzet van robots of geautomatiseerde systemen.

3. Winst of verlies?

Berekening van winst:

     Omzet = afzet × verkoopprijs.

     Brutowinst = omzet – inkoopwaarde.

     Nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten.

Bedrijfskosten: Voorbeelden zijn huur, loon, energie, en transport. Bedrijfskosten moeten worden betaald vanuit de brutowinst om uiteindelijk de nettowinst te berekenen.

Verlies: Bedrijfskosten kunnen ervoor zorgen dat een bedrijf geen winst maar verlies draait als de brutowinst onvoldoende is.

4. Wat wordt de prijs?

Verkoopprijs en brutowinstopslag: De verkoopprijs bestaat uit de inkoopprijs plus de brutowinstopslag. Die opslag wordt gebruikt om de bedrijfskosten te dekken en winst te maken.

Consumentenprijs: De prijs inclusief BTW die de consument betaalt. De meeste goederen hebben een BTW-tarief van 21%, terwijl sommige diensten een lager tarief van 9% hebben.

5. Wat levert meer productie op?

Arbeidsproductiviteit: Dit is de hoeveelheid productie per werknemer in een bepaalde tijd. Een hogere arbeidsproductiviteit leidt tot meer productie met hetzelfde aantal werknemers.

Productiecapaciteit: Dit is de maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren en hangt af van het aantal werknemers, het aantal gewerkte uren, en de gebruikte kapitaalgoederen.

Maatschappelijke kosten en opbrengsten: Productie kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op de samenleving, zoals meer werkgelegenheid (opbrengsten) of milieuvervuiling (kosten).

Wat is brutowinst?

1. Omzet + bedrijfskosten
2. Afzet × verkoopprijs
3. Omzet - inkoopwaarde
4. Nettowinst + bedrijfskosten

Wat zijn bedrijfskosten?

1. Kosten om een bedrijf te runnen
2. Winst van het bedrijf
3. Verkoopprijs zonder BTW
4. Inkoopprijs van producten

Wat is de consumentenprijs?

1. Omzet - inkoopwaarde
2. Verkoopprijs inclusief BTW
3. Brutowinst - bedrijfskosten
4. Inkoopprijs zonder winst

Wat betekent mechanisering?

1. Aansturen van werknemers
2. Verhoogde arbeidsproductiviteit
3. Machines vervangen handwerk
4. Gebruik van computers

Wat is de inkoopwaarde?

1. Totale omzet van een bedrijf
2. Bedrag dat voor goederen wordt betaald
3. Verkoopprijs inclusief BTW
4. Winst voor bedrijfskosten

Wat is het verschil tussen brutowinst en nettowinst?

Waarom is automatisering voordelig voor bedrijven?

Hoe bereken je de consumentenprijs van een product?

Welke factoren kunnen de arbeidsproductiviteit van een bedrijf verhogen?

Wat is de betekenis van productiefactoren?

Waarom kiezen bedrijven vaak voor mechanisering?

Wat zijn de voordelen van technologische ontwikkelingen voor consumenten?

Wat is de rol van BTW in de consumentenprijs?

Waarom is het belangrijk om de kosten per product te berekenen?

Hoe kan een bedrijf zijn productiecapaciteit vergroten?