4V Week 48/49 Review Unit 2

Grammar: Past Simple
  • Wat is het?
  • Het is de verleden tijd. Je gebruikt de past simple als iets in het verleden begonnen is EN geëindigd. Er staat meestal een signaalwoord in, een tijdsbepaling: last week, when, a minute ago etcetera
  • Hoe ziet ie eruit?
  • ww + ed of 2e rijtje van de onregelmatige werkwoorden (worden bekend verondersteld)
  • Je maakt de past simple VRAGEND en ONTKENNEND met DID/DIDN'T, gevolgd door het hele werkwoord
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammar: Past Simple
  • Wat is het?
  • Het is de verleden tijd. Je gebruikt de past simple als iets in het verleden begonnen is EN geëindigd. Er staat meestal een signaalwoord in, een tijdsbepaling: last week, when, a minute ago etcetera
  • Hoe ziet ie eruit?
  • ww + ed of 2e rijtje van de onregelmatige werkwoorden (worden bekend verondersteld)
  • Je maakt de past simple VRAGEND en ONTKENNEND met DID/DIDN'T, gevolgd door het hele werkwoord

Slide 1 - Diapositive

Present perfect
  • Gebruik je als iets in het verleden begonnen is en nog niet is geëindigd (I have talked for about 10 minutes now)
  • Gebruik je als de nadruk ligt op het resultaat van NU (Watch it: I have just painted that door)
  • Vorm: has/have + voltooid deelwoord (ww + ed of 3e rijtje onregelmatige werkwoorden
  • Signaalwoorden: for, yet, never, ever, yet, always, since 
  • (FYNE JAS)

Slide 2 - Diapositive

Present perfect 
  • Nog niet afgelopen, resultaat van belang
  • has/have + voltooid deelwoord
  • staat meestal geen tijdsbepaling in
Past simple
  • Afgelopen
  • ww + ed/2e rijtje
  • staat een tijdsbepaling in de zin

Slide 3 - Diapositive

-er (than)/ -est
Bij woorden van één lettergreep gaan de trappen als volgt:
-er (than) / the -est

short - shorter (than) - the shortest
tall - taller (than) - the tallest
white - whiter (than) - the whitest

Slide 4 - Diapositive

Uitzondering 1
Woorden met één lettergrepen  EN het eindigt met klinker + medeklinker
Verdubbel de medeklinker en voeg -ier / -iest toe!

Happy / Happier (than) / The happiest
Big / Bigger (than)/ Biggest



Slide 5 - Diapositive

more / most
Bij woorden van twee of meer lettergrepen 
gaan de trappen als volgt: 
more ... (than) / the most 

beautiful / more beautiful than / the  most beautiful
interesting / more interesting than / the most interesting
stunning / more stunning than / the most stunning

Slide 6 - Diapositive

Uitzondering 2
learn by heart (uit je hoofd leren)
Good / better than / the best
Bad / worse than / the worst
Little / smaller than / the smallest (size)
Little / less than / the least (quantity)
many - much / more than / the most
far - farther/further than/the fartherst/the furthest

Slide 7 - Diapositive

as ... as
Als je wilt zeggen dat 2 dingen (bijna) hetzelfde zijn
 gebruik je as ... as (net zo ... als)

You're as tall as my brother.
She is as old as her cousin.
Your girlfriend is almost as pretty as mine.

Slide 8 - Diapositive

 not as ... as / not so .... as 
Als je wilt zeggen dat iets NIET ZO ...... als iets anders gebruik je not as ... as / not so .... as (net zo ... als)

You're NOT as tall as my brother.
She is NOT as old as her cousin.
Your girlfriend is NOT as pretty as mine.

Slide 9 - Diapositive

 the ..er the
Als je wilt zeggen dat het beter is als.... gebruik je 
The ...er  the (beter  als)

THE sooner THE best.
THE taller THE better.
THE clearer THE better. 

Slide 10 - Diapositive

more and more
Als je wilt zeggen dat iets telkens ..... is, gebruik je 
more and more (telkens)

more and more beautiful
more and more expensive
more and more angry

Slide 11 - Diapositive

Adjectives
Dichtbij            Verweg
Enkelvoud          This                    That

Meervoud          These                Those
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Het beantwoordt de vraag wat voor?
the beautiful girl


beautiful is dan het bijvoeglijk nmw., want het zegt iets over het meisje / girl.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Adverbs
Dichtbij            Verweg
Enkelvoud          This                    That

Meervoud          These                Those
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord.
Dit geeft antwoord op de vraag hoe?
The girl sings beautifully.


Hoe zingt ze? beautifully
Dit is dus een bijwoord.

Slide 14 - Diapositive

Adverbs
Dichtbij            Verweg
Enkelvoud          This                    That

Meervoud          These                Those
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord (wat iets zegt over een zelfstandig naamwoord).
The girl is extremely beautiful.


Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Woorden die je zowel bijvoeglijk naamwoorden als bijwoorden woorden gebruikt: 
daily 
early
high
low
far
fast
wrong
strange

Slide 19 - Diapositive

Sommige bijvoegelijk naamwoorden en bijwoorden hebben een compleet andere betekenis

Short - shortly
hard - hardly
fair - fairly
high - highly
late - lately

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Gebruik je voor: 
  • Onderbroken acties
  • specifieke tijd bij onderbreking
  • acties die op hetzelfde moment plaatsvinden
PAST CONTINUOUS

Slide 22 - Diapositive

was/were   +    verb+ing
ONTKENNING: wasn't/weren't      +         verb+ing
VRAAG: Was/Were   +    subject      +      verb+ing

PAST CONTINUOUS

Slide 23 - Diapositive

 Past Simple / Continuous

Slide 24 - Diapositive