(WEEK 7) 3M1 - 3.6 & 3.8 Bijvoeglijke nmw. & Bijwoorden

to online English class 👋🏻
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

to online English class 👋🏻

Slide 1 - Diapositive

T/M WEEK 6

Slide 2 - Diapositive

WEEK 7 (this week)

Slide 3 - Diapositive

3.6 & 3.8
Bijvoeglijk naamwoorden & Bijwoorden

Slide 4 - Diapositive

Adjectives
Dichtbij            Verweg
Enkelvoud          This                    That

Meervoud          These                Those
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
the beautiful girl


beautiful is dan het bijvoeglijk nmw., want het zegt iets over het meisje / girl.

Slide 5 - Diapositive


What is the Adjective in this sentence?
"They live in a big house."
A
They
B
live
C
big
D
house

Slide 6 - Quiz


What is the Adjective in this sentence?
"Ben is an adorable baby."
A
Ben
B
adorable
C
baby

Slide 7 - Quiz


What is the Adjective in this sentence?
"I met a homeless person in New York."
A
met
B
homeless
C
person
D
New York

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Adverbs
Dichtbij            Verweg
Enkelvoud          This                    That

Meervoud          These                Those
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord.
Dit geeft antwoord op de vraag hoe?
The girl sings beautifully.


Hoe zingt ze? beautifully.
Dit is dus een bijwoord.

Slide 10 - Diapositive

Adverbs
Dichtbij            Verweg
Enkelvoud          This                    That

Meervoud          These                Those
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord (wat iets zegt over een zelfstandig naamwoord).
The girl is extremely beautiful.


Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Even oefenen..

Slide 16 - Diapositive


Adjective or Adverb?
"Tim is a ... singer."
A
good
B
well

Slide 17 - Quiz


Adjective or Adverb?
"It is ... cold today."
A
awful
B
awfully

Slide 18 - Quiz


Adjective or Adverb?
"Dirk speaks very ... ."
A
quick
B
quickly

Slide 19 - Quiz


Adjective or Adverb?
"I know them quite ... ."
A
good
B
well

Slide 20 - Quiz


Adjective or Adverb?
"It was a ... day for us all."
A
sad
B
sadly

Slide 21 - Quiz


Adjective or Adverb?
"Ilse is a ... girl. She climbed up the ladder ... ."
A
careful, careful
B
carefully, carefully
C
careful, carefully
D
carefully, careful

Slide 22 - Quiz


Adjective or Adverb?
"He ... (happy) accepted the offer."

Slide 23 - Question ouverte


Adjective or Adverb?
"Lucy is shy, so she cannot make friends ... (easy)."

Slide 24 - Question ouverte


Adjective or Adverb?
"My aunt is a ... (slow) driver."

Slide 25 - Question ouverte

Snap je dit onderwerp?
A
Ja!
B
Jawel, maar ik ga ermee oefenen.
C
Ik denk dat ik nog wel wat uitleg kan gebruiken.
D
Ik snap er NIKS van.

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive