Rangtelwoorden + voorzetsels

Rangtelwoorden + voorzetsels
Lesdoel: ik herken de rangtelwoorden uit een zin.
Ik weet wat voorzetsels zijn en kan ze uit de zin halen.
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
Taal / spellingBasisschoolGroep 5,6

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Rangtelwoorden + voorzetsels
Lesdoel: ik herken de rangtelwoorden uit een zin.
Ik weet wat voorzetsels zijn en kan ze uit de zin halen.

Slide 1 - Diapositive

Telwoorden en rangtelwoorden
Telwoorden geven een hoeveelheid aan.
Bijvoorbeeld: de twee kinderen spelen in de speeltuin.

Rangtelwoorden geven een volgorde in een rij aan.
Bijvoorbeeld: ik ben twintigste geworden bij de wedstrijd.
Kun je herkennen aan -de of -ste aan het eind van het woord.

Slide 2 - Diapositive

Het twintigste judotoernooi vindt plaats in de sporthal.

Slide 3 - Question ouverte

Wei Lin speelt haar vijfde wedstrijd.

Slide 4 - Question ouverte

Ze wint en gaat door naar de derde ronde.

Slide 5 - Question ouverte

Bij haar vierde tegenstander had ze het moeilijk.

Slide 6 - Question ouverte

Voorzetsel
Een voorzetsel zegt iets over de precieze plaats, richting of tijd
Zijn vaak kastwoorden: in de kast, naast de kast, achter de kast.

Moeilijke voorzetsels:
met, langs, tijdens, sinds, behalve, naar, na, per, te, tegen.

Slide 7 - Diapositive

De pissebed kruipt over de grond.

Slide 8 - Question ouverte

Het beestje zoekt een plek onder een steen.

Slide 9 - Question ouverte

Hij zit graag op een donkere plek.

Slide 10 - Question ouverte

Soms zitten ze ergens met een hele familie.

Slide 11 - Question ouverte

Gezellig toch, zo bij elkaar?

Slide 12 - Question ouverte

De schilder koopt een nieuw blik met verf.

Slide 13 - Question ouverte

Met zijn beste kwast roert hij door de vloeistof.

Slide 14 - Question ouverte

Ze knabbelen aan een stokje.

Slide 15 - Question ouverte

Het beschermt ze tegen ziektes.

Slide 16 - Question ouverte

Een kleine papegaai zit op haar nest.

Slide 17 - Question ouverte

Binnenkort kruipt er een vogeltje uit het ei.

Slide 18 - Question ouverte

Onder mijn voetbalschoenen zit modder.

Slide 19 - Question ouverte