Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Les 2
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Functiewoorden of inhoudswoorden? Pluk ..... ..... appels..... peren..... -..... zelfpluktuin. ..... ..... ..... ..... fietsroute starten ..... ..... bedrijf ..... ..... ..... ..... tocht ..... door ..... Betuwe.
A
functiewoorden
B
inhoudswoorden
Slide 7 - Quiz
Functiewoorden of inhoudswoorden? Op ...... ...... u zelf in een ...... uw eigen ....... U kunt ...... vanuit allerlei ...... en ...... Het ...... en ...... van ...... gaat...... en ....... Voor ...... hebt u een ...... uit verschillende ......
A
functiewoorden
B
inhoudswoorden
Slide 8 - Quiz
Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoeld.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.
Slide 9 - Quiz
We fietsten erg langzaam, hoewel het hard regende. Wat zijn de functiewoorden?
A
we erg het
B
we hard
C
we hard regende
D
we hoewel het
Slide 10 - Quiz
Zaterdag trainen wij op dit veld. Wat zijn de functiewoorden?
A
Zaterdag trainen
B
trainen wij op
C
wij op dit
D
op dit veld
Slide 11 - Quiz
welke 4 functiewoorden moeten we dit thema kennen?
A
lw, vw, vnw, zn
B
vnw, zn, lw, bn
C
lw, vw, vnw, vz
D
lw, vw, vnw, bw
Slide 12 - Quiz
Die klusjesman helpt onze buren vaak functiewoorden?
A
die
B
die helpt
C
die onze
D
die onze vaak
Slide 13 - Quiz
Mezelf ontwikkelen is belangrijk omdat ik later een goede baan wil hebben. (voegwoord)
A
is
B
mezelf
C
omdat
D
een
Slide 14 - Quiz
Na het gesprek was zijn standpunt veranderd.
A
na
B
het
C
was
D
zijn
Slide 15 - Quiz
Onze vrienden lopen naar huis. (voornaamwoord)
A
onze
B
lopen
C
naar
D
huis
Slide 16 - Quiz
De gedupeerden zijn niet blij met de oplossing. (lidwoord)
A
de
B
zijn
C
niet
D
met
Slide 17 - Quiz
De organisatie heeft hen goed geholpen. (voornaamwoord)
A
de
B
hen
C
goed
D
geholpen
Slide 18 - Quiz
Door die campagne kan het zwembad open blijven. (voornaamwoord)
A
door
B
die
C
het
D
open
Slide 19 - Quiz
Ik wil later bij die organisatie werken. bij =
A
lidwoord
B
voornaamwoord
C
voorzetsel
D
voegwoord
Slide 20 - Quiz
Deze muziek is opbeurend Deze is
A
lidwoord
B
voornaamwoord
C
voorzetsel
D
voegwoord
Slide 21 - Quiz
Zaterdag trainen wij op dit veld. Wat zijn de functiewoorden?
A
Zaterdag trainen
B
trainen wij op
C
wij op dit
D
op dit veld
Slide 22 - Quiz
Die klusjesman helpt onze buren vaak functiewoorden?