1H bonusles lezen/woordenschat H1-2

Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het .... van een tekst.
1 / 20
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het .... van een tekst.

Slide 1 - Question ouverte

Om het onderwerp van een tekst te vinden, lees je de tekst ......

Slide 2 - Question ouverte

Wat hoort niet bij oriënterend lezen?
A
De titel bekijken
B
Tussenkopjes bekijken
C
De eerste alinea lezen
D
De eerste en laatste zin van iedere alinea lezen

Slide 3 - Quiz

Wat betekent cursief?
A
Vetgedrukt
B
Schuingedrukt
C
Onderstreept
D
In hoofdletters

Slide 4 - Quiz

Een woord met twee (of meer) verschillende betekenissen noem je een synoniem.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 5 - Quiz

Het tekstgedeelte rondom een woord noem je de ......

Slide 6 - Question ouverte

Wat is een synoniem van amicaal?
A
Vriendschappelijk
B
Aardig
C
Gezellig
D
Voordelig

Slide 7 - Quiz

Wat betekent bejegenen?
A
bewegen
B
verbindingen
C
verhoudingen
D
behandelen

Slide 8 - Quiz

Wat betekent 'naar eer en geweten'?
A
volkomen eerlijk
B
volkomen verstandig
C
geweldig geheugen
D
koningsgezind

Slide 9 - Quiz

Wat is een synoniem voor 'quote'?
A
uitspraak
B
lijst
C
gesprek
D
vertelling

Slide 10 - Quiz

In het ...... staat de meeste informatie over het onderwerp.

Slide 11 - Question ouverte

Een deelonderwerp bestaat uit een alinea
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Wat gebruik je niet bij zoekend lezen?
A
tussenkopjes
B
anders gedrukte woorden
C
opvallende tekens
D
titel

Slide 13 - Quiz

Een definitie is nauwkeuriger dan een omschrijving
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Debuut
A
eerste doelpunt
B
eerste team
C
eerste optreden
D
eerste trainer

Slide 15 - Quiz

Het spits afbijten
A
Als eerste ergens aan beginnen
B
Iets voorstellen
C
Met de oplossing komen
D
Met je tanden het hoofd van een aanvaller verwijderen

Slide 16 - Quiz

Voor galg en rad opgroeien
A
opgroeien in armoede
B
opgroeien tot misdadiger
C
opgroeien tot zwerver
D
opgroeien bij ouders die niet voor je kunnen zorgen

Slide 17 - Quiz

afgunst
A
jaloezie
B
arrogantie
C
valsheid
D
achterbaksheid

Slide 18 - Quiz

In een woordenboek staat achter elk woord een .....
A
omschrijving
B
definitie

Slide 19 - Quiz

Voor welk cijfer ga je morgen? (Wordt niet op het scherm getoond)

Slide 20 - Question ouverte