Toets thema 9

SUCCES met de toets!
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

SUCCES met de toets!

Slide 1 - Diapositive

Welke twee hormonen zijn verantwoordelijk voor de regeling van de hoeveelheid glucose in het bloed?
A
Insuline en glucagon
B
Glucagon en glycogeen
C
Glycogeen en insuline
D
Glycagon en glucogeen

Slide 2 - Quiz

Als de glucoseconcentratie in je bloed te laag is, wordt....
A
minder glucagon afgegeven
B
meer glucagon afgegeven
C
meer insuline afgegeven
D
minder insuline afgegeven

Slide 3 - Quiz

Welke invloed heeft insuline op het glucosegehalte van het bloed?
A
door insuline daalt het glucosegehalte in het bloed
B
door insuline stijgt het glucosegehalte in het bloed

Slide 4 - Quiz

Wat regelen de hormonen uit de alvleesklier?
A
adrenaline in je bloed
B
hoeveelheid suiker in je bloed
C
geven hormonen af
D
zorgen voor verbranding

Slide 5 - Quiz

Als het glucosegehalte te laag wordt, gebruikt ons lichaam een reserve stof. hoe heet deze stof?
A
Glucose
B
Glucagon
C
Glycogeen
D
Adrenaline

Slide 6 - Quiz

De nier filtert onder andere ureum uit het bloed. Zet de onderdelen die een ureummolecuul passeert in de goede volgorde.
Nierslagader
Niermerg + nierschors
Nierbekken
Blaas

Slide 7 - Question de remorquage

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Bijnier
Urinebuis
Blaas
Urineleider
Niermerg
Nierbekken
Nierader
Nierslagader
Nierschors

Slide 8 - Question de remorquage

Bij welke afhankelijkheid krijg je ontwenningsverschijnselen?
A
Lichamelijk afhankelijk
B
Geestelijk afhankelijk

Slide 9 - Quiz

Je lichaam maakt energie met de verbranding in cellen. Wat is verbranding?
A
zuurstof + koolstofdioxide --> energie + glucose
B
glucose + zuurstof --> energie + koolstofdioxide + water
C
water + glucose --> energie + zuurstof + koolstofdioxide

Slide 10 - Quiz

Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde
1.
2.
3.
4.
5.
Wond
Bloedvatvernauwing
Vorming fibrinedraden
Bloedplaatjes knappenopen
Propvorming

Slide 11 - Question de remorquage

Welke laag van de huid bevat alle spieren, talgklieren, bloedvaten, zweetklieren en zintuigcellen?
A
Kiemlaag
B
Hoornlaag
C
Opperlaag
D
Onderhuids bindweefsel

Slide 12 - Quiz

Welke van de onderstaande micro-organismen zijn ziekteverwekkers?
A
Bacteriën
B
Virussen
C
Schimmels
D
Alle bovenstaande

Slide 13 - Quiz

Wat zorgt voor de afweer van ziekteverwekkers?
A
bloedplasma
B
rode bloedcellen
C
bloedplaatjes
D
witte bloedcellen

Slide 14 - Quiz

Bloedplaatjes
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedstolling
Afweer
Zuurstof vervoeren
Hemoglobine
Antistoffen maken
Fibrinogeen

Slide 15 - Question de remorquage

Actieve immunisatie
Passieve immunisatie
Besmetten met een ziekteverwekker


Een vaccin is een verzwakte vorm van de ziekteverwekker, je wordt niet ziek maar maakt wel antistoffen aan
Als je al gebeten bent is het te laat om te vaccineren, dan krijg je een seruminjectie: een prik met antistoffen tegen de ziekteverwekker.

Slide 16 - Question de remorquage

Lichaamseigen
Lichaamsvreemd

Bloedcellen

Bacteriën

Virus

Stuifmeelkorrels

Botcellen

Slide 17 - Question de remorquage

We hebben 3 afweerlijnen.
Welke hoort bij 1e afweerlijn.
A
Witte bloedcellen
B
Immuuncellen
C
Maagzuur
D
Enting

Slide 18 - Quiz

Een ziekteverwekker dringt door de 1ste Linie. Wie komt hij vervolgens tegen?(2e linie)
A
Bloedplaatjes
B
Ziektevermoorders
C
Wiite bloedcellen

Slide 19 - Quiz

Bij een open wond is er risico op infectie. Wat is een infectierisico?
A
Het gevaar dat er een wond ontstaat.
B
Het gevaar dat ziektekiemen op de huid zitten.
C
Het gevaar dat ziektekiemen binnendringen.

Slide 20 - Quiz

Een ziekteverwekker komt je lichaam binnen.

Leg uit wat de witte bloedcellen van de aangeboren afweer doen.
A
Als ze het herkennen gaan ze het vreten
B
Ze gaan het vreten
C
Als ze het herkennen gaan ze dupliceren
D
Als ze het herkennen gaan ze het DNA stelen

Slide 21 - Quiz

Wat is immuniteit (als je immuun bent) tegen een ziekte?
A
Dat je niet meer ziek wordt van een bekende ziekteverwekker.
B
Dat je tegen verschillende ziekten en gifstoffen kunt.
C
Dat je niet ziek wordt omdat er maar weinig ziekteverwekkers zijn.
D
Dat je afweersysteem heel goed tegen ziektekiemen werkt.

Slide 22 - Quiz

Benoem 2 ziekten die kunnen ontstaan door slechte eetgedrag

Slide 23 - Question ouverte

Wat vind allemaal plaats in je lichaam dat leidt tot hartaanval als je te veel vette stof en cholesterol neemt. Benoem de aders.

Slide 24 - Question ouverte

Door een ziekte te krijgen( en overleven) krijg je:
A
Natuurlijke immuniteit
B
Kunstmatig immuniteit

Slide 25 - Quiz

Waarom word je niet meer ziek na een afweerreactie?
A
De rode bloedcellen herinneren wie de vijanden zijn
B
Witte bloedcellen gaan aanvallen
C
Je hebt antistoffen tegen de rode bloedcellen
D
Witte bloedcellen onthouden het antigen.

Slide 26 - Quiz

Bij een afweerreactie maakt je lichaam
A
Antigen
B
Antistof

Slide 27 - Quiz

Ben je verslaafd als: Als je gevoel van tevredenheid en geluk afhankelijk is geworden van een middel of gedrag?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz