Pv tt en vt

Welkom bij spelling/taalverzorging
Doelen vandaag:

  • Je weet hoe je de pv in de tegenwoordige tijd spelt.
  • Je kunt de regels toepassen op de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

Als er genoeg tijd is: spelling persoonsvorm verleden tijd
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij spelling/taalverzorging
Doelen vandaag:

  • Je weet hoe je de pv in de tegenwoordige tijd spelt.
  • Je kunt de regels toepassen op de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

Als er genoeg tijd is: spelling persoonsvorm verleden tijd

Slide 1 - Diapositive

Persoonsvorm 
tegenwoordige tijd

Slide 2 - Diapositive

Hoe je een werkwoord correct spelt, hangt af van drie dingen:
  1. Wat voor werkwoord is het?
  2. In welke tijd staat het?
  3. Wat is de stam van het werkwoord?

Als je deze drie dingen weet,
hoef je alleen nog maar een regeltje toe te passen. 

Slide 3 - Diapositive

Hoe kun je zien dat je met een persoonsvorm te maken hebt? Noem twee manieren waarop je de persoonsvorm kunt vinden.

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de pv?
Peter heeft het huis geschilderd.
A
Peter
B
heeft
C
geschilderd

Slide 5 - Quiz

Wat is de stam van een werkwoord?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de pv?
Ellen viert morgen haar twaalfde verjaardag.
A
Ellen
B
viert
C
haar
D
verjaardag

Slide 7 - Quiz

Wat is de regel bij jij/hij/zij/het
bij de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 8 - Question ouverte

De regel voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Bij jij/hij/zij/ het en alle zelfstandige naamwoorden:

Stam+t
Hij werkt/ fietst/ zwemt/ probeert/ gooit/ verandert


Hij/ het vliegtuig/de kapper/ de goudvis/ de laptop wordt....

Slide 9 - Diapositive

Trucje (regel van overeenkomst)
Vervang het werkwoord in de t.t. door het werkwoord 'werken'.

Hij werkt            je hoort een t, dus bij alle andere werkwoorden komt er ook een t bij!

Let op! Staat je/jij vóór het werkwoord? Dan géén t erbij!

Werk jij?......     Dus ook: word jij?

Slide 10 - Diapositive

(Worden) je niet gek van dat gezeur?
A
word
B
wort
C
wordt

Slide 11 - Quiz

Zij (worden) morgen achttien.
A
word
B
wort
C
wordt

Slide 12 - Quiz

Hoe laat (worden) de uitslag bekend gemaakt?
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 13 - Quiz

Hij (kneden) het deeg zorgvuldig.
A
kneed
B
kneet
C
kneedt

Slide 14 - Quiz

(Kneden) jij vandaag het deeg voor de pizza?
A
kneed
B
kneet
C
kneedt

Slide 15 - Quiz

Ik weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd moet spellen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Sondage

Persoonsvorm verleden tijd:
enkelvoud: stam+te
      stam+de

meervoud:
                    Persoonsvorm verleden tijd:
Enkelvoud:

stam+te
     of
stam+de
Meervoud:

stam+ten
     of
stam+den
Ik lachte
hij praatte

zij gooide
Wij lachten
Zij praatten

Zij gooiden

Slide 17 - Diapositive

Wat is de regel bij de persoonsvorm in de verleden tijd?

Slide 18 - Question ouverte

Wie (lachen) gister het hardst?
A
lachte
B
lachtte

Slide 19 - Quiz

Wij (praten) vorige week over hoe we de vakantie gaan doorbrengen.
A
praten
B
praaten
C
praatten

Slide 20 - Quiz

Gister (fietsen) we samen naar school.
A
fietste
B
fietstte
C
fietsten
D
fietstten

Slide 21 - Quiz

Ik weet hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd moet spellen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage

Nog lastig?

Bestudeer de theorie in je boek (zie Taalverzorging)
Maak de opdrachten.

Stel vragen tijdens de les
Oefen op cambiumned.nl

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Lien