230413 Herhaling grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Telefoon in telefoontas

pak je tablet

ga naar https://www.bsot.nl

vul code in: WWL-695

HERHALING

log in op LessonUp

Wat is de pv?
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.

1. ploeg
2. was
3. tevreden
4. niet

Wat is het ow?
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.

1. Over de resultaten van de ploeg
2. de coach
3. de ploeg
4. de resultaten

Wat is de bijw.bep?
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden.

1. de
2. tevreden
3. ploeg
4. niet

Wat is het ow?

Het meisje geeft de planten water.

1. Het meisje
2. de planten
3. water
4. planten

Wat is het lv?
Het meisje geeft de planten water.

1. het meisje
2. de planten
3. water
4. planten

Wat is het mv?

Het meisje geeft de planten water.

1. het meisje
2. de planten
3. water
4. planten

Wat is het ow?

Met zijn optreden belooft de dj het publiek een spetterende avond.

1. Met zijn optreden
2. de dj
3. het publiek
4. een spetterende avond

Wat is het lv?

Met zijn optreden belooft de dj het publiek een spetterende avond.

1. Met zijn optreden
2. de dj
3. het publiek
4. een spetterende avond

Wat is het mv?

Met zijn optreden belooft de dj het publiek een spetterende avond.

1. Met zijn optreden
2. de dj
3. het publiek
4. een spetterende avond

vv of bwb?

Zij ligt op de grond.

op de grond=

1. vv
2. bwb

vv of bwb?

Zij wacht in de stad op haar broer.

op haar broer=

1. vv
2. bwb

vv of bwb?

Annika gaat altijd met haar rode handtas naar school.

met haar rode handtas=

1. vv
2. bwb

vv of bwb?

Zij moest op het perron wachten.

op het perron=

1. vv
2. bwb

Wat is het vv?

Meestal zullen leerlingen uitgaan van de eerlijkheid van de docent.

1. uitgaan van de eerlijkheid van de docent.
2. van de eerlijkheid van de docent.
3. uitgaan van de eerlijkheid
4. van de eerlijkheid

Wat is het voorzetselvoorwerp?
De meeste kleine kinderen luisteren graag naar traditionele sprookjes.

1. De meeste kleine kinderen
2. luisteren
3. graag
4. naar traditionele sprookjes.

Welk zinsdeel is: de auto
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.

1. pv
2. ow
3. lv
4. mw

Welk zinsdeel is: Met grote snelheid
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.

1. lv
2. mv
3. vv
4. bwb

Welk zinsdeel is: raasde
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.

1. lv
2. mv
3. pv
4. ow

Welk zinsdeel is: over de weg
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.

1. pv
2. ow
3. vv
4. bwb

Welk zinsdeel is: over de weg
Met grote snelheid raasde de auto over de weg.

1. pv
2. ow
3. vv
4. bwb

1. pers.vnw
2. bez.vnw
3. bw
4. vz

1. hww
2. kww
3. zww
4. bn

1. bn
2. bw
3. vz
4. blw

1. bn
2. bw
3. vz
4. blw

1. bn
2. bw
3. vz
4. blw

1. bn
2. zn
3. vz
4. blw

1. bn
2. zn
3. bez.vnw
4. pers.vnw

1. hww
2. kww
3. zww
4. bw

1. onbep.vnw
2. vz
3. tw
4. bw

1. ns.vgw
2. os.vgw
3. onbep.vnw
4. bw

1. bn
2. bw
3. zn
4. bep.hoofdtelw

1. bn
2. bw
3. zn
4. bep.hoofdtelw

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, sinds, vanwege, door

1. lidwoorden
2. voorzetsels
3. bijwoorden
4. aanwijzende voornaamwoorden

Benoem de woordsoorten
1. Is dat UW koffertje?
2. U bent het nooit met mij eens.

1. 1 = bezittelijk 2 = bezittelijk
2. 1 = persoonlijk 2 = bezittelijk
3. 1 = bezittelijk 2 = persoonlijk
4. 1 = persoonlijk 2 = persoonlijk

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?

1. die = bijvoeglijk naamwoord
2. die = aanwijzend voornaamwoord
3. die = bezittelijk voornaamwoord
4. die = bijwoord

Het Nederlandse volk brengt steeds vaker de vakantie door in België.
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden?

1. Nederlandse, vakantie, België
2. volk, vaker, België
3. Nederlandse, volk, vakantie, België
4. volk, vakantie, België