Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Eerste les 1.2
Quiz herhaling 1.1
Slide 1 - Diapositive
Els is ... op 24 juli
A
... oud ...
B
... verjaardag ...
C
... jarig ...
D
... verjaart
Slide 2 - Quiz
Opties:
1. Oud? Els is 30 jaar oud.
2. De verjaardag van Els is op 24 juli / Haar verjaardag is op 24 juli
3. Els is jarig op 24 juli
4. Els verjaart op 24 juli
Slide 3 - Diapositive
Waarom gaat Pavel niet dansen met Rowan?
A
Omdat hij naar het voetbal gaat kijken
B
Omdat hij kan niet goed dansen
C
Omdat hij moet laat werk
D
Omdat hij Russisch moet studeert
Slide 4 - Quiz
Katapultstructuur 'omdat'
1. Omdat hij naar het voetbal gaat kijken (omdat + S .... V1 V2)
2. Omdat hij laat moet werken
3. Omdat hij niet goed kan dansen
4. Omdat hij Russisch moet studeren
Slide 5 - Diapositive
Lisa gaat met Suzanne naar het museum. Wat is de correcte vraag?
A
Waar Lisa en Suzanne gaan?
B
Waar gaan Lisa en Suzanne (naartoe)?
C
Naar welk museum gaan Lisa en Suzanne?
Slide 6 - Quiz
Structuur van een vraag
(Vraagwoord) V + S ...?
Waar gaan Lisa en Suzanne?
Slide 7 - Diapositive
Zwem je graag?
A
Ja, ik zwem graag
B
Ja, ik graag zwem
C
Nee, ik zwem graag
D
Nee, ik zwemmen niet graag
Slide 8 - Quiz
Structuur met graag
S + V + graag (+ extra info)
Ik zwem graag (in de zee)
Slide 9 - Diapositive
Boodschappen doen
A
Ik boodschap graag doen
B
Ik boodschap doe graag
C
Ik doe graag boodschappen
D
Ik doe boodschappen graag
Slide 10 - Quiz
Boodschappen doen
S + V + graag (+ extra info)
Ik doe graag boodschappen
Slide 11 - Diapositive
We hebben les ... 08u45 ... 12u15
A
van 08u45 en 12u15
B
tussen 08u45 en 12u15
C
van 08u45 tot 12u15
D
om 08u45 tot 12u15
Slide 12 - Quiz
Het uur
1. van 08u45 tot 12u15 (start - stop)
2. om 08u45
Slide 13 - Diapositive
Hoe heet het document? Schrijf correct met het juiste artikel De dokter geeft jou een document met de naam van de medicijnen. Jij gaat met dat document naar de apotheker.
Slide 14 - Question ouverte
Pluralis van kind
A
De kind - de kinderen
B
Het kind - de kinderen
C
De kinder - De kinderen
D
Het kind - De kinds
Slide 15 - Quiz
Het vliegtuig naar Barcelona vertrekt om ...
A
10u45
B
11u15
C
22u45
D
23u15
Slide 16 - Quiz
Het vliegtuig naar Stockholm vertrekt om...
A
06u30
B
07u30
C
18u30
D
19u30
Slide 17 - Quiz
Het vliegtuig naar Rome vertrekt om...
A
01u35
B
02u25
C
13u35
D
14u25
Slide 18 - Quiz
Wat is het telefoonnummer van Yann?
A
04 76 67 39 45
B
04 76 65 49 35
Slide 19 - Quiz
Wat is het telefoonnummer van Margot
A
04 89 77 14 12
B
04 89 77 40 12
Slide 20 - Quiz
De TV kost...
A
498,99
B
489,99
Slide 21 - Quiz
De tafel kost...
A
267,56
B
276,65
Slide 22 - Quiz
Wat is geel? Schrijf een woord
Slide 23 - Question ouverte
Welke zin is correct?
A
Amir kan niet naar het feest kom omdat hij moet werken
B
Amir kan komen niet naar het feest omdat hij moet werk
C
Amir kan niet naar het feest komen omdat hij moet werk
D
Amir kan niet naar het feest komen omdat hij moet werken