KlasNL A1 les 5

Keukenprins

KlasNL les 5
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Keukenprins

KlasNL les 5

Slide 1 - Diapositive

Welke groente ken je?

Slide 2 - Carte mentale

Wat voor fruit ken je?

Slide 3 - Carte mentale

Wat is lekker en ongezond ;)

Slide 4 - Carte mentale

Keukenprins
Wat is een keukenprins?
Wie is een keukenprins in de klas? Wat kook je dan?
Maak met samen (met 2):  
- bladzijde 133 tot en met 136 oefening 4, 5 en 6



Slide 5 - Diapositive

Op de laptop
Maak spellingoefenen.nl woordjes les 5  
wachtwoord: Curio2b
Login bij Coutinho.nl | wachtwoord: isk-2b11
Ga naar: je naam rechts bovenin
Ga naar: online producten en activeren
Ga naar: online studiemateriaal 
Maak: les 5 woorden

Slide 6 - Diapositive

Lekker en niet lekker
lekker vinden:             Ik vind ijs lekker. Ik vind groente niet lekker.
houden van:                Hij houdt van chips. Ik houd niet van water.
heerlijk vinden:          Wij vinden muntthee heerlijk.
dol zijn op:                    Zij is dol op soep.
graag eten/drinken: Ik eet graag brood. Ik drink graag koffie.

Luister naar de juf (oefening 14 bladzijde 142), 
maak oefening 15 tot en met 19, bladzijde 142 tot en met 145

Slide 7 - Diapositive

Herhaling werkwoorden
Zijn                                                   Hebben

Ik ben                                              Ik heb
Jij/je bent                                      Jij/ Je hebt
Hij/Zij/Ze is                                    Hij/Zij/Ze  heeft   
U bent                                              U heeft
Wij/Jullie/Zij/Ze zijn                    Wij/Jullie/Zij/Ze hebben       

Slide 8 - Diapositive

Meervoud

Slide 9 - Diapositive

Woorden met 2 medeklinkers 
Woorden met 2 medeklinkers op het einde, krijgen -en
De docent -  Twee docenten
De cursist - Tien cursisten
Het woordTwintig woorden
De punt - Twee punten

Slide 10 - Diapositive

 oe-ui-eu-ei-ie-ij- ou- au
Woorden met tweeklank + medeklinker: + en

De stoel - Drie stoelen
De tuin - Twee tuinen
De zoen - Drie zoenen

Maak oefening A

Slide 11 - Diapositive

Woorden met a, e, o, u, i 
Woorden met korte klank a, e, o, u, i in meervoud 2 medeklinkers. 
Kijk goed:
De zin (i = korte klank) Drie zinnen
De klas (a = korte klank) Vier klassen
De juf (u = korte klank) Twee juffen
Het bos  (o = korte klank) De bossen


Slide 12 - Diapositive

Woorden met aa, ee, oo, uu
Woorden met lange klank aa, ee, oo, uu en 1 medeklinker worden in het meervoud a, e, o, u. Je hoort wél lange klank.

Het raam (aa = lang) - De ramen
Het been (ee = lang) - De benen
Het brood (oo = lang) - De broden
De muur (uu = lang) - De muren        Maak oefening B

Slide 13 - Diapositive

Na e, -el, -em, -en, -er, –ie: –s
Na e, - el, -em, -er en –ie komt in het in het meervoud –s. 
Het kopje (kort) - De kopjes (meisje – meisjes)
De tafel - De tafels
De bezem - De bezems
De jongen -  De jongens
De letter - De letters
De vakantie - De vakanties         Maak oefening G


Slide 14 - Diapositive

F->V en S->Z
Let op:
De brief – twee brieven
De golf – twee golven
De roos – twee rozen
Het huis – twee huizen
De f wordt in het meervoud een v.
De s wordt in het meervoud een z.     Maak oefening H, I en J


Slide 15 - Diapositive

Na –a, -i, -o, -u en –y: 's
Na –a, -i, -o, -u en –y op het einde is het meervoud ‘s (komma S).
De opa (lang) - De opa’s
De taxi - De taxi’s
De auto - De auto’s
De paraplu - De paraplu’s
De baby - De baby’s


Slide 16 - Diapositive

Wat is goed?
A
drie kloken
B
drie kloks
C
drie klokken
D
drie kloke

Slide 17 - Quiz

Wat is goed?
A
twee krante
B
twee krants
C
twee krantten
D
twee kranten

Slide 18 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik lust wel twee ijsjes.
B
Ik lust wel twee ijsje.
C
Ik lust wel twee ijsjen.
D
Ik lust wel twee ijssjes.

Slide 19 - Quiz

Wat is goed?
A
5 paprikas
B
5 paprikaas
C
5 paprika
D
5 paprika's

Slide 20 - Quiz


A
boodschapen doen
B
boodschap doen
C
boodschappen doen
D
boodschaps doen

Slide 21 - Quiz

Wat is goed?
A
Een hond loopt op 4 pooten.
B
Een hond loopt op 4 poot.
C
Een hond loopt op 4 poten.
D
Een hond loopt op 4 pootten.

Slide 22 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik heb 2 benen.
B
Ik heb 2 bene.
C
Ik heb 2 beenen.
D
Ik heb 2 been.

Slide 23 - Quiz

Wat is goed?
A
Dat zijn 2 lieve babies.
B
Dat zijn 2 lieve baby's.
C
Dat zijn 2 lieve babys.
D
Dat zijn 2 lieve babie.

Slide 24 - Quiz

Wat is goed?
A
Op isk zijn veel juffen.
B
Op isk zijn veel jufs.
C
Op isk zijn veel jufen.
D
Op isk zijn veel juf.

Slide 25 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik hou van paard.
B
Ik hou van paarde.
C
Ik hou van paards.
D
Ik hou van paarden.

Slide 26 - Quiz

Maak in je blauwe boek
Bladzijde 147 oefening 20, 21 en 22

Slide 27 - Diapositive

Vandaag en morgen
Weet je het nog? 
eergisteren
gisteren
vandaag
morgen
overmorgen
Maak oefening 23 bladzijde 150

Slide 28 - Diapositive

Samen luisteren
oefening 7 tot en met 11 bladzijde 137-140
Bladzijde 151 
oefening 25 e-ee-ie
oefening 26 i-r
oefening 27 waar ligt het accent?
oefening 28 tel de woorden
oefening 29 zeg de zinnen na
oefening 37 bladzijde 156 

Slide 29 - Diapositive

Op de laptop
Login bij Coutinho.nl | wachtwoord: isk-2b11
Ga naar: je naam rechts bovenin
Ga naar: online producten en activeren
Ga naar: online studiemateriaal
Maak Grammatica en Uitspraak les 5 af


Slide 30 - Diapositive