Grammatica en Formuleren H3

Nederlands
woensdag 11 januari 2023
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
woensdag 11 januari 2023

Slide 1 - Diapositive

Programma
- Herhaling toetsstof
- Keuze:
1. OefenGP maken (Magister berichten)
2. Leren / spiekbriefje maken

Slide 2 - Diapositive

Overzicht toetsstof
H1: zinnen correct begrenzen (komma/punt)
H2: (foutieve) samentrekking
H3: (fout) verwijzen
H4: (foutief) beknopte bijzin
H6: ambiguïteit en incongruentie

Slide 3 - Diapositive

H1: Zinnen correct begrenzen
- Zorg dat de komma's en punten in zinnen op de goede plek staan.
- Dit gaat fout omdat men hoofd- en bijzinnen door elkaar haalt.

Slide 4 - Diapositive

Gisteren gingen we zwemmen, hoewel het koud was, vermaakten we ons prima.
-> Welke komma moet een punt worden?
A
zwemmen,
B
was,

Slide 5 - Quiz

Nederland wordt in het noorden en westen begrensd door de Noordzee. Het heeft dus aan twee kanten een natuurlijke grens.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Samentrekking
- Als er in een samengestelde zin twee hoofdzinnen gebruikt zijn, mag je in het tweede gedeelte herhalingen weghalen. Er zijn drie voorwaarden: het weggelaten gedeelte moet
- hetzelfde getal zijn (enkelvoud/meervoud)
- dezelfde grammaticale functie hebben (ow, lv, mv)
- dezelfde betekenis hebben

Slide 7 - Diapositive

Hij hield van haar en (hield) haar handen vast.
(hield):
A
Mag weg
B
Mag niet weg: ander getal
C
Mag niet weg: andere betekenis
D
Mag niet weg: andere functie

Slide 8 - Quiz

De docent nam afscheid en (de docent) bedankte al zijn collega's voor de jarenlange samenwerking.

(de docent):
A
Mag weg
B
Mag niet weg: ander getal
C
Mag niet weg: andere betekenis
D
Mag niet weg: andere functie

Slide 9 - Quiz

Verwijzen
- Als je in zinnen gaat verwijzen moet je dat goed doen. Je let op:
- het geslacht van het woord waarnaar je verwijst
- het getal van het woord waarnaar je verwijst
- andere zaken: zijn het personen of dingen/dieren? wanneer gebruikt je het verwijswoord wat ook alweer? wat is het verschil tussen hen en hun?

Slide 10 - Diapositive

De apotheek vroeg .......... medewerkers om meer te werken tijdens de drukke vakantieweken.
A
haar
B
zijn
C
hun

Slide 11 - Quiz

Het jongetje ........... daar loopt zou zo jouw broertje kunnen zijn.
A
die
B
dat
C
wat
D
wie

Slide 12 - Quiz

De mensen .......... ze had vertrouwd, hadden haar één voor één laten vallen.
A
waarop
B
op wie

Slide 13 - Quiz

Beknopte bijzin
- Een bijzin kun je (grammaticaal) korter maken door de persoonsvorm en het onderwerp eruit te halen.
- Nadat ze gegeten had, ging ze hard aan de slag met haar scriptie --> Na gegeten te hebben, ging ze hard....
- Dit mag alleen als ow van de hoofdzin en bijzin hetzelfde zijn.
- Bij controle van de beknopte bijzin bekijk je of het ow van de hoofdzin ook het ow van de bijzin zou kunnen zijn.

Slide 14 - Diapositive

Lopend naar de overkant werd hij bijna aangereden.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

Na koffie gedronken te hebben reed de bus weer verder.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz

Ambiguïteit
- Ambiguïteit: je kunt zinnen op meerdere manieren uitleggen.
1. Er staat een homoniem in de zin: kraan, bank, binnenlopen
2. Er staat een woordgroep in de zin met meerdere betekenissen: een foto van Janet.
3. Je kunt de zin op meerdere manieren ontleden.
4. De zin bevat een onduidelijke verwijzing: De docent sprak met Johan over zijn slechte handschrift.

Slide 17 - Diapositive

De man slaat de hond met de stok.
A
De zin bevat een homoniem.
B
De zin bevat een woordgroep met meerdere betekenissen
C
Je kunt de zin op meerdere manieren ontleden.
D
De zin bevat een onduidelijke verwijzing.

Slide 18 - Quiz

In onze hal hangt een foto van de koning.
A
De zin bevat een homoniem.
B
De zin bevat een woordgroep met meerdere betekenissen
C
Je kunt de zin op meerdere manieren ontleden.
D
De zin bevat een onduidelijke verwijzing.

Slide 19 - Quiz

Incongruentie
- Hij heeft, wij hebben --> zo hoort het
- Zinnen zijn incongruent als het getal van het onderwerp niet gelijk is aan het getal van de persoonsvorm
- Incongruentie opsporen: zoek het onderwerp en zoek de persoonsvorm en check of ze hetzelfde getal hebben.

Slide 20 - Diapositive

Een aantal bezoekers van het pretpark vonden de wachtrijen veel te lang.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 21 - Quiz

Politiechef Jan en zijn collega's heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de misdaad.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 22 - Quiz

Nu
Keuze
1. OefenGP maken (zie berichten in Magister)
2. Leren / spiekbriefje maken

Slide 23 - Diapositive