ook woorden waarbij je niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is.
Je verwijst met
en
hij, hem, zijn
deze, die
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Let op!
Verwijswoorden - hen/hun
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).
Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige middag.
Slide 23 - Diapositive
Let op!
Verwijswoord - wat
Met het verwijswoord wat verwijs je naar
dat en datgene
een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige),
een overtreffende trap (het beste)
een hele zin:
Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.
Slide 24 - Diapositive
Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen
Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):
De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt
Slide 25 - Diapositive
H4: (foutief) beknopte bijzin
Slide 26 - Diapositive
Hoofd- en bijzinnen
Hoofdzin: persoonsvorm en onderwerp naast elkaar. Je kunt er niets tussen plaatsen.
Bijzin: persoonsvorm en onderwerp uit elkaar. Je kunt er wel iets tussen plaatsen
Ze gaat met me mee, als ik haar ticket betaal.
Ik vind hem heel slim, hoewel hij af en toe wel slordig is.
Slide 27 - Diapositive
Beknopte bijzin
In een beknopte bijzin staat geen onderwerp. Als je er een gewone bijzin van maakt, moet het onderwerp verwijzen naar dezelfde persoon/zaak als het onderwerp uit de hoofdzin.
Luid lachendschonk hij een borrel in. > Terwijl hij luid lachte, schonk hij een borrel in.
Slide 28 - Diapositive
Beknopte bijzin
In plaats van de persoonsvorm bevat de beknopte bijzin:
een voltooid deelwoord (Afgeleid....);
een onvoltooid deelwoord (.... liggend);
te + infinitief (te besteden).
Slide 29 - Diapositive
Foutief beknopte bijzin
Als het onderwerp uit de hoofdzin niet het onderwerp is dat je in de bijzin zou kunnen zetten, dan is er sprake van een foutief beknopte bijzin .
Wachtend op het perron, bleek de trein al vertrokken.
Kijkend uit het raam, viel plotseling een dakpan naar beneden.
Waarom fout?
Slide 30 - Diapositive
H6: (in)congruentie
Slide 31 - Diapositive
Congruentie
In zinnen komt de persoonsvorm in persoon en getal overeen met het onderwerp: congruentie. Dit houdt in dat bij een enkelvoudig onderwerp een enkelvoudige persoonsvorm hoort.
VB: Ik loop naar school. / Wij lopen naar school.
Als persoonsvorm en getal niet overeenkomen: incongruentie.
Meestal is dit niet moeilijk, maar er zijn een paar lastige gevallen.
Slide 32 - Diapositive
Incongruentie
Het onderwerp is meervoud, maar wordt voor enkelvoud aangezien:
De mediaschrijft veel onzin over deze bekende Nederlander.
(schrijft = schrijven)
Het onderwerp (ow) lijkt meervoud, maar is enkelvoud, omdat de kern enkelvoud is:
Uit de enquête bleek dat de meerderheidvan de leerlingen tegen
frisdrankautomaten waren. (waren = was)
.
Slide 33 - Diapositive
Incongruentie
De pv en het ow staan ver uit elkaar en daartussen staan andere zinsdelen met een ander getal dan het ow:
Het schijnt dat het stadsbestuurde komende jaren binnen de grachten geen nieuwe parkeerplaatsen voor auto’s meer willen aanleggen.