ik vertrek naar.... persoonlijk voornaamwoord

persoonlijke voornaamwoorden
blz 104-105 taalboek
Lesdoel: persoonlijke voornaamwoorden herkennen en benoemen in een zin
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

persoonlijke voornaamwoorden
blz 104-105 taalboek
Lesdoel: persoonlijke voornaamwoorden herkennen en benoemen in een zin

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we leren?
één of meerdere persoonlijke voornaamwoorden in een zin 


Slide 2 - Diapositive

verhaaltje
Tom is niet Thuis, Tom sport 4 keren per week. Tom is op de tennisbaan. Tom is de beste uit zijn dorp

Slide 3 - Diapositive

dus we kunnen : Tom
 vervangen door: Hij

Slide 4 - Diapositive

Welke woorden kunnen een persoonlijk voornaamwoord zijn
Dus hoe kan je ze herkennen ?
ik,
 je, jij, jou, 
me, mij, u, hij, zij, het, we, wij, ons, jullie,
zij (meervoud), ,hem haar, hen hun.

Slide 5 - Diapositive

zij zoekt hem de hele middag
Ik moet haar vragen of ze komen
Hebben jullie mij niet gezien

Slide 6 - Diapositive

Ik zoek hem de hele middag: Linda zoekt Ron de hele middag
Ik moet haar vragen of ze komen. Karin moet Ron vragen of Pim en Rik komen
Hebben jullie mij niet gezien? Hebben Eva en Andrea, Sam niet gezien?

Slide 7 - Diapositive

nog een voorbeeld:
“Die boom is niet van ons, maar van jullie! Vraag maar aan hen!” 

Deze onderstreepte persoonlijke voornaamwoorden vervangen door namen van personen. 
Daarom zijn het persoonlijke voornaamwoorden:

“Die boom is niet van Peter en Annie, maar van Arie en Saskia! Vraag maar aan Ans en Henk!”

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Klaar?
Heb jij alles opgeschreven, één bladzijde vol, met hoofdletters, punten. Zet dan onder alle persoonlijke voornaamwoorden 
een streep met je potlood.
Lever je schrift in, in de blauwe taalbak.

Succes met de opdracht!
Heb je vragen, kom bij meester of juf!!

Slide 10 - Diapositive

1. je zet het lidwoord "het" voor het hele werkwoord
2. je gebruikt een vorm van het werkwoord
3. je plakt er een voor-of achtervoegsel aan

Slide 11 - Diapositive

Dus: vervang het persvnw door een naam


Ga je met mij mee naar de speeltuin? → Gaat Marc met Rosa mee naar de speeltuin?
Vraag je dat aan ons? → Vraagt Marc dat aan Rosa en Ivo?
Ik parkeer voor ons huis → Rosa parkeert voor ons huis.


Slide 12 - Diapositive