Spelling- werkwoordsvormen en ww tijden

1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
 
Na deze les weet je hoe je werkwoordsvormen en werkwoordstijden kunt herkennen en gebruiken

Slide 2 - Diapositive

Je hebt geleerd dat een werkwoord verschillende vormen kan hebben en hoe je die verschillende werkwoordsvormen moet spellen. 
Een overzicht:
infinitief (inf): fietsen;
persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): (ik) fiets, (jij/hij/zij) fietst, (wij/jullie/zij) fietsen;
persoonsvorm verleden tijd (pvvt): fietste, fietsten;
voltooid deelwoord (vd): gefietst;
onvoltooid deelwoord (od): fietsend.




Slide 3 - Diapositive

Er zijn verschillende werkwoordstijden:

onvoltooid tegenwoordige tijd (ott):
Imke kijkt naar het journaal.
Siem arriveert op tijd.

onvoltooid verleden tijd (ovt):
Imke keek naar het journaal.
Siem arriveerde op tijd.

Slide 4 - Diapositive

voltooid tegenwoordige tijd (vtt):
Imke heeft naar het journaal gekeken.
Siem is op tijd gearriveerd.

voltooid verleden tijd (vvt):
Imke had naar het journaal gekeken.
Siem was op tijd gearriveerd.

Slide 5 - Diapositive

In de voltooide tijd is de persoonsvorm een vorm van het werkwoord hebben of zijn

Verderop in de zin staat dan vaak (maar niet altijd) een voltooid deelwoord, maar niet altijd: ook zinnen met bijvoorbeeld heeft moeten nablijven, hadden willen komen en was gaan wandelen staan in de voltooide tijd.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien

Slide 8 - Diapositive

Aan de slag

Slide 9 - Diapositive



Snel klaar?  Je gaat naar "De Brug Meestromen"
Je oefent met alle vormen van spelling  werkwoorden.

Slide 10 - Diapositive