10A 7-12

Welke naamval en functie heeft:
auras (r. 7)
A
gen - bvb
B
dat -aanvulling ww
C
acc - BwB
D
abl - BwB
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Welke naamval en functie heeft:
auras (r. 7)
A
gen - bvb
B
dat -aanvulling ww
C
acc - BwB
D
abl - BwB

Slide 1 - Quiz

Welke naamval en functie heeft:
Aeneam (r. 8)
A
acc- lijdend voorwerp
B
acc - BwB
C
gen - bvb
D
abl - BwB

Slide 2 - Quiz

Welke naamval en functie heeft:
ei (r. 8)
A
nom- onderwerp
B
gen - bvb
C
dat - meewerkend voorwerp
D
dat- aanvulling ww

Slide 3 - Quiz

Welke naamval en functie heeft:
Aenea (r. 9)
A
nom- onderwerp
B
voc- aangesproken persoon
C
abl- BwB
D
dat- aanvulling ww

Slide 4 - Quiz

Welke naamval en functie heeft:
deorum (r. 9)
A
acc- lijdend voorwerp
B
acc- BwB
C
gen - bvb
D
gen- aanvulling ww

Slide 5 - Quiz

Welke naamval en functie heeft:
fata (r. 10)
A
acc- lijdend voorwerp
B
acc- BwB
C
abl- BwB
D
nom- onderwerp

Slide 6 - Quiz

Welke naamval en functie heeft:
Troiam novam (r. 11)
A
abl - BwB
B
abl - aanvulling ww
C
acc- BwB
D
acc- lijdend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Welke naamval en functie heeft:
iussis (r. 12)
A
abl - BwB
B
abl - aanvulling ww
C
dat - BwB
D
dat- aanvulling ww

Slide 8 - Quiz

Welke naamval en functie heeft:
deorum (r. 12)
A
acc- lijdend voorwerp
B
acc- BwB
C
gen - bvb
D
gen- aanvulling ww

Slide 9 - Quiz

Welke vorm heeft:
paruit (r. 7)
A
3e ev ind prae
B
3e ev ind imperf
C
3e ev ind perf
D
3e ev ind plq perf

Slide 10 - Quiz

Welke vorm heeft:
vidit (r. 8)
A
3e ev ind prae
B
3e ev ind imperf
C
3e ev ind perf
D
3e ev ind plq perf

Slide 11 - Quiz

Welke vorm heeft:
facis (r. 9)
A
2e ev ind prae
B
2e ev ind imperf
C
2e ev ind perf
D
2e ev ind plq perf

Slide 12 - Quiz

Welke vorm heeft:
iubet (r. 9)
A
3e ev ind prae
B
3e ev ind imperf
C
3e ev ind perf
D
3e ev ind plq perf

Slide 13 - Quiz

Welke vorm heeft:
obstant (r. 10)
A
3e ev ind prae
B
3e ev ind imperf
C
3e mv ind prae
D
3e mv ind imperf

Slide 14 - Quiz

Welke vorm heeft:
pete (r. 11)
A
imp ev prae
B
imp mv prae
C
3e ev ind perf
D
abl ev m

Slide 15 - Quiz

Welke vorm heeft:
naviga (r. 12)
A
imp ev prae
B
imp mv prae
C
nom ev v
D
abl ev v

Slide 16 - Quiz

Wie of wat wordt bedoeld met:
ei (r. 8)
A
Mercurius
B
Jupiter
C
Aeneas
D
Dido

Slide 17 - Quiz

Wie of wat wordt bedoeld met:
me (r. 9)
A
Mercurius
B
Jupiter
C
Aeneas
D
Dido

Slide 18 - Quiz

Wie of wat wordt bedoeld met:
tibi (r. 10)
A
Mercurius
B
Jupiter
C
Aeneas
D
Dido

Slide 19 - Quiz

quid facis? (r.9): wat is het antwoord op deze vraag?

Slide 20 - Question ouverte