Het meewerkend voorwerp - les 32

Het meewerkend voorwerp
Aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde + eventueel lijdend voorwerp
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 5,6

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Het meewerkend voorwerp
Aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde + eventueel lijdend voorwerp

Slide 1 - Diapositive

Lessonup.app
1. ga naar de site:
Lessonup.app
2. vul daar de code in
 die linksonder staat
3. Vul je voornaam met een 
HOOFDLETTER in
4. Gelukt? Doe je Chromebook dicht

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Hoe vind je lijdend voorwerp in een zin?
A
Door de zin vragend te maken
B
wie of wat + persoonsvorm
C
Alle werkwoorden in de zin
D
Wie of wat + onderwerp + gezegde

Slide 4 - Quiz

Karin heeft eindelijk eens speelgoed gekocht voor haar dochter.
Aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde + eventueel lijdend voorwerp

Wie of wat + onderwerp + gezegde
1.

Slide 5 - Diapositive

De meester vroeg Milan of hij wilde beginnen met de presentatie.
Aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde + eventueel lijdend voorwerp
2.

Slide 6 - Diapositive

Wat mist er in dit rijtje?

.....................+ onderwerp + gezegde + eventueel lijdend voorwerp

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
3. "De hond heeft mij de tak teruggebracht."
A
De hond heeft
B
mij
C
de tak
D
teruggebracht

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Geef die meneer eens netjes een hand !
Aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde + eventueel lijdend voorwerp
4.

Slide 10 - Diapositive

De twee uitdelers geven alle kinderen een woordenboek.
Aan wie of voor wie + .................... + gezegde + eventueel lijdend voorwerp
5.

Slide 11 - Diapositive

  Levi heeft geen cadeautje gekocht voor Mees.
Aan wie of voor wie + ..................... + ................ + eventueel lijdend voorwerp
6.

Slide 12 - Diapositive

Anton heeft zijn dochter Eva een nieuwe fiets gegeven.
................ .... ............. + ..................... + ................ + ....................................................
7.

Slide 13 - Diapositive

 Max geeft zijn opa een puzzel als cadeau.
8.

Slide 14 - Diapositive

 De vakantie kan mij niet lang genoeg duren.
9.

Slide 15 - Diapositive

 Ze schenkt een glas cola voor hen in.
10.

Slide 16 - Diapositive