6/10 taalverzorging spelling , pvtt en pvvt les 2

Telefoon in de tas en snel gaan zitten.
In stilte pak je je laptop en log in op de LessonUP. Pak dan je lesboek, schrift, leesboek, mandela, etui en kleurtjes.
Ga lekker kleuren, terwijl je luistert naar de docent die voorleest.
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Telefoon in de tas en snel gaan zitten.
In stilte pak je je laptop en log in op de LessonUP. Pak dan je lesboek, schrift, leesboek, mandela, etui en kleurtjes.
Ga lekker kleuren, terwijl je luistert naar de docent die voorleest.

Slide 1 - Diapositive

Taalverzorging, spelling, H2
Persoonsvorm:
tegenwoordige tijd en verleden tijd; 
pvtt en pvvt

Slide 2 - Diapositive

Lesplanning
  • Voorlezen - kleuren of luisteren
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Diapositive

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan je benoemen welke drie keuzes je hebt bij werkwoordspelling tegenwoordige tijd
  • kan je het verschil tussen een sterk en zwak werkwoord benoemen
  • kan je benoemen hoe je zwak werkwoord moet vervoegen
  • kan je benoemen wanneer bij de verleden tijd van een zwak werkwoord er te(n) of de(n) achter de ik-vorm komt                                             
  • heb je geoefend met werkwoordspelling persoonsvorm tegenwoordige tijd (tt) en verleden tijd (vt) in samengestelde zinnen


Slide 4 - Diapositive

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les hebt onthouden.

Slide 5 - Carte mentale

Werkwoordstijden
  • OTT: onvoltooid tegenwoordige tijd - ik werk, ik lees 
  • OVT: onvoltooid verleden tijd - ik werkte, ik las 
  • VTT:voltooid tegenwoordige tijd - ik heb gewerkt, ik heb gelezen 
  • VVT: voltooid verleden tijd - ik had gewerkt, ik had gelezen (www = vt)

    Slide 6 - Diapositive

    Is het tegenwoordige tijd (tt)?
    Meervoud (MV) ? = wij, jullie, zij:
    Eén keuze: het hele werkwoord  = infinitief

    Enkelvoud (EV) = ik, hij, zij, jij, je, het, u:
    Twee keuzes: ik-vorm of ik-vorm+t



    Slide 7 - Diapositive

    Is het tegenwoordige tijd (tt)?
    1. Is het Meervoud (MV) ? = wij, jullie, zij = Infinitief = hele werkwoord 


    2. Staat er ik of staat je/jij DIRECT ACHTER de persoonsvorm?
    --> ik-vorm : Ik loop naar huis. Dan loop je naar huis. - Loop jij naar huis?


    3 Staat er jij/je/hij/zij/het/u VOOR het werkwoord? 
    --> ik-vorm+t: Jij loopt naar huis. Zij loopt naar huis. Het loopt naar huis. 


    Slide 8 - Diapositive

    Slide 9 - Vidéo

    Scheidbare werkwoorden 
    Scheidbare werkwoorden zijn combinaties van een werkwoord met een voorvoegsel (prefix): 
    • uitstellen (uit + stellen) 
    • aandoen (aan + doen)
    • terechtkomen (terecht + komen), enzovoorts. 

    Zo’n scheidbaar werkwoord schrijf je soms aan elkaar en soms niet. 
     

    Slide 10 - Diapositive

    Scheidbare werkwoorden 

    In hoofdzinnen:  scheiden, uit elkaar

    • De gemeente nodigt alle inwoners uit
    • De gemeente besloot alle inwoners uit te nodigen

    Niet scheiden, aan elkaar
    • De gemeente heeft alle inwoners uitgenodigd.
    • De gemeente wil alle inwoners uitnodigen. 
     

    Slide 11 - Diapositive

    Slide 12 - Vidéo

    Verleden tijd: zwak of sterk?
    Zwak/regelmatig:
    klank blijft gelijk
    Sterk/onregelmatig:
     klank verandert

    Slide 13 - Diapositive

    Is het verleden tijd?
    Is het een sterk (onregelmatig) werkwoord?
    Bij sterke (regelmatige) werkwoorden verandert de ik-vorm van klank als je het werkwoord in de verleden tijd zet. 

    Je kunt de verleden tijd dan alleen bepalen als je de verleden tijdsvorm weet. 

    Daar komt dus een stukje taalgevoel/taalervaring bij kijken. Dit moet je dus weten!

    Slide 14 - Diapositive

    Is het verleden tijd?
    Is het een zwak (regelmatig) werkwoord?
    Regel: Ik vorm + de(n) of te(n) --> de n is voor meervoud
    Eindigt de stam op een t of een d? Dan staat er dus dubbel of dubbel dt!

    Staat de laatste letter van de stam (hele werkwoord -en) in 'T KoFSCHiP?
    (infinitief = wachten - stam = wacht) 
    EV = ik-vorm +te     De hond blaft - De hond blafte     Zij wacht --> Zij wachtte
    MV = ik-vorm +ten   De honden blaffen - De honden blaften     Jullie wachten --> Jullie wachtten

    Staat de laatste letter van de stam niet in 't kofschip?
    (infinitief = blozen -stam = bloz) 
    EV = ik-vorm +de       U bloost --> u bloosde         Hij brandt de kaars - Hij brandde de kaars
    MV = ik-vorm +den    Wij blozen --> wij bloosden       Jullie branden de kaars  - Jullie brandden de kaars

    Slide 15 - Diapositive

    Slide 16 - Vidéo

    PERSOONSVORMEN IN SAMENGESTELDE ZINNEN


    Eerder leerde je hoe je de persoonsvormen en onderwerpen kunt vinden in samengestelde zinnen.


    In deze les leer je de persoonsvormen goed spellen.



    Slide 17 - Diapositive

    PERSOONSVORMEN

    IN EEN SAMENGESTELDE ZIN

    Zet de zin in een andere tijd:

    Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom. 

    De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.


    VOORBEELD:

    Lotte denkt dat haar cijfer een voldoende is.


    Lotte dacht dat haar cijfer een voldoende was.

    Slide 18 - Diapositive

    PERSOONSVORMEN

     IN SAMENGESTELDE ZINNEN

    Juist spellen van de persoonsvormen:

    - Controleer of het werkwoord een persoonsvorm is

    - Kijk of het werkwoord in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) staat

    - Kijk naar het onderwerp om te zien of de pv enkelvoud (ev) of meervoud (mv) is

    - Vul de juiste vorm van het werkwoord in


    Slide 19 - Diapositive

    Schema werkwoordspelling

    Slide 20 - Diapositive

    Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd kan je 't x-kofschip gebruiken.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 21 - Quiz

    Voor het spellen van het voltooid deelwoord kun je 't x-kofschip gebruiken.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 22 - Quiz

    Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd kun je 't x-kofschip gebruiken.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 23 - Quiz

    Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

    Liesbeth (graaft / groef) gisteren allemaal gaten in de tuin, want ze (moet / moest) zo drie grondsoorten inleveren bij aardrijkskunde.
    A
    graaft / moet
    B
    graaft / moest
    C
    groef / moet
    D
    groef / moest

    Slide 24 - Quiz

    Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

    Sommige mensen (bloost / blozen) altijd als ze het woord (krijgt / krijgen).
    A
    bloost / krijgt
    B
    bloost / krijgen
    C
    blozen / krijgt
    D
    blozen / krijgen

    Slide 25 - Quiz

    Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

    Mijn broertje (brandde / brandden) bijna zijn vingers, toen hij de kaarsen (aanstak / aanstaken).
    A
    brandde / aanstak
    B
    brandde / aanstaken
    C
    brandden / aanstak
    D
    brandden / aanstaken

    Slide 26 - Quiz

    Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

    Deze dj (draaien) altijd veel jaren 80-hits, omdat grofweg alle luisteraars dat leuk (vinden).

    Slide 27 - Question ouverte

    Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

    Het sportshirt (zitten) nog in mijn tas, maar ik (zullen) het zo in de wasmachine stoppen.

    Slide 28 - Question ouverte

    Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

    Toen de brandweer (arriveren), (takelen) de brandweerlieden de vrachtwagen snel uit de sloot.

    Slide 29 - Question ouverte

    Werk voor de deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
    • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
    • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
    • je bent echt aan het werk!
    Klaar = in stilte lezen of werken aan een ander vak

    Blz. 59, opdracht 3 en 5
    + nakijken en verbeteren met een andere kleur!
    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!

    Slide 30 - Diapositive

    PERSOONSVORMEN IN SAMENGESTELDE ZINNEN


    Eerder leerde je hoe je de persoonsvormen en onderwerpen kunt vinden in samengestelde zinnen.


    In deze les leer je de persoonsvormen goed spellen.



    Slide 31 - Diapositive

    PERSOONSVORMEN

    IN EEN SAMENGESTELDE ZIN

    Zet de zin in een andere tijd:

    Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom. 

    De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.


    VOORBEELD:

    Lotte denkt dat haar cijfer een voldoende is.


    Lotte dacht dat haar cijfer een voldoende was.

    Slide 32 - Diapositive

    PERSOONSVORMEN

     IN SAMENGESTELDE ZINNEN

    Juist spellen van de persoonsvormen:

    - Controleer of het werkwoord een persoonsvorm is

    - Kijk of het werkwoord in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) staat

    - Kijk naar het onderwerp om te zien of de pv enkelvoud (ev) of meervoud (mv) is

    - Vul de juiste vorm van het werkwoord in


    Slide 33 - Diapositive

    schema werkwoordspelling

    Slide 34 - Diapositive

    Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

    De president van Rusland (komen) volgende week naar Nederland en dan (ontmoeten) hij onze koning.

    Slide 35 - Question ouverte

    Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

    Gisteren (repareren) de fietsenmaker mijn fiets, maar nu (zijn) de ketting alweer kapot.

    Slide 36 - Question ouverte

    Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

    Deze dj (draaien) altijd veel jaren 80-hits, omdat grofweg alle luisteraars dat leuk (vinden).

    Slide 37 - Question ouverte

    Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

    Kaylan (ontvangen) nu geen sms'jes, want zijn mobiel (zijn) kapot.

    Slide 38 - Question ouverte

    Werk voor deze les:
    Blz. 59, opdracht 3 en 5
    + nakijken en verbeteren met een andere kleur!




    Wat niet af is = huiswerk!
    Klaar = in stilte lezen
    timer
    18:00

    Slide 39 - Diapositive

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • kan je benoemen welke drie keuzes je hebt bij werkwoordspelling tegenwoordige tijd
    • kan je het verschil tussen een sterk en zwak werkwoord benoemen
    • kan je benoemen hoe je zwak werkwoord moet vervoegen
    • kan je benoemen wanneer bij de verleden tijd van een zwak werkwoord er te(n) of de(n) achter de ik-vorm komt                                             
    • heb je geoefend met werkwoordspelling persoonsvorm tegenwoordige tijd (tt) en verleden tijd (vt) in samengestelde zinnen


    Slide 40 - Diapositive

    Ik weet dat ik bij werkwoordspelling tegenwoordige tijd maar drie keuzes heb.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 41 - Sondage

    Ik weet nu wanneer er -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm komt bij zwakke werkwoorden n de verleden tijd.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 42 - Sondage

    Ik weet nu wanneer er -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm komt bij zwakke werkwoorden n de verleden tijd.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 43 - Sondage

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter?

    Slide 44 - Question ouverte

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 45 - Question ouverte

    Slide 46 - Vidéo

    Slide 47 - Vidéo

    Slide 48 - Vidéo