Taal verkennen

Thema 6 Les 2
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Thema 6 Les 2

Slide 1 - Diapositive

Dit ga je leren
Je leert hoe je samengestelde werkwoorden gebruikt.

Slide 2 - Diapositive

Dit moet je weten
 Er zijn twee soorten samengestelde werkwoorden
  • Scheidbare samengestelde werkwoorden
  •  Onscheidbare samengestelde werkwoorden

Slide 3 - Diapositive

Dit moet je weten
Een scheidbaar samengesteld werkwoord kan in een zin in
twee delen worden gesplitst: 
het werkwoordsdeel + het andere deel    - voorzetsel: vb. overgaan
                                                                                    - bijwoord: vb. hardlopen 
                                                                                     - zelfst. nw.: bv. stofzuigen

 samenwerken
 Ze werken heel prettig samen.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Eerst proberen

Slide 6 - Diapositive

Zin 1
Ik _______________ je dit boek te lezen. (aanraden)


__________________________________________________________________

Slide 7 - Diapositive

Zin 2
vJe _______________ om alle terloopse  grapjes. (glimlachen)


__________________________________________________________________

Slide 8 - Diapositive

Zin 3
En je _______________ het boek zo. (uitlezen)


__________________________________________________________________

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Thema 6 Les 4

Slide 11 - Diapositive

Dit ga je leren
Je leert wanneer je dan of als gebruikt in een zin.

Slide 12 - Diapositive

Dit moet je weten
Als je twee dingen met elkaar vergelijkt en je wilt het verschil aangeven, gebruik je de vergrotende trap met dan


                      Jari is groter dan Luna. 

Slide 13 - Diapositive

Dit moet je weten
Als je twee dingen met elkaar vergelijkt en je wilt de 
overeenkomst (= er is geen verschil) aangeven, gebruik je als
Je herkent deze zinnen vaak aan de woorden even, zo, zoveel en zelfde. 
 
            Jari zingt even mooi  als Luna.

Slide 14 - Diapositive

Oefenen
1. Ik kook beter __________ ijij.
2. Ik kook niet zo lekker __________ jij.
3. Ik kook hetzelfde gerecht __________ jij.
4. Hij kookt minder goed __________ ik. 

Slide 15 - Diapositive

Eerst proberen

Slide 16 - Diapositive

Zin 1 t/m 3
1. Hij is groter __________  mijn oudere broer.
2. Ik ben even oud __________ mijn tweelingzus.
3. Mijn vader is beter in rekenen __________ ik. 


Slide 17 - Diapositive