1.5 Transport door membranen

Thema 1
Basisstof 5 transport door membranen
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Thema 1
Basisstof 5 transport door membranen

Slide 1 - Diapositive

Transport door membranen
Leerdoelen:
Je kunt de concentratie van een oplossing berekenen.
Je kunt uitleggen wat diffusie is.

Slide 2 - Diapositive

Membranen
Cellen en celorganellen hebben een membraan die de inhoud afschermt van de omgeving erbuiten. 
Alleen enkele vetten en kleine moleculen, zoals O2 en CO2 kunnen spontaan door het membraan heen. 

Andere stoffen moeten door het membraan heen worden geholpen.


Slide 3 - Diapositive

Concentratie
In de cel vinden allerlei chemische processen plaats waarvoor energie nodig is en waarbij afvalproducten ontstaan.

Doordat niet zomaar alle stoffen door het membraan kunnen krijg je een verschil in de concentratie  van stoffen binnen en buiten het membraan.

Slide 4 - Diapositive

Concentratie van een oplossing
Bij cellen zijn stoffen opgelost in water. Een oplossing bestaat uit een oplosmiddel met daarin 1 of meer opgeloste stoffen.

De concentratie is de hoeveelheid opgeloste stof in een hoeveelheid oplosmiddel. Dit wordt aangegeven met g/L of g/dm3.

Slide 5 - Diapositive

Welke concentratie is hoger: 1 g/dm3 of 1g/L?
A
1 g/dm3
B
1 g/L
C
het is beide evenveel
D
dat kun je niet uit de vraag halen

Slide 6 - Quiz

Concentratie in procenten
Je kunt concentratie ook aangeven in procenten of ppm (parts per million, dus 1 ppm is 0,0001%).
De concentratie in procenten bereken je altijd ten opzichte van de totale oplossing. 
Voorbeeld: Een kilo zoutoplossing van 0,9% maak je door 9 gram zout toe te voegen aan 991 gram water.


Slide 7 - Diapositive

In 2015 was de gemiddelde concentratie CO2 in de lucht 0,04%. Hoeveel ppm is dit?

Slide 8 - Question ouverte

van procent naar ppm
0,04 van 100 = 0,4 van 1000 = 4 van 10.000
=40 van 100.000 = 400 van 1.000.000

ofwel: de 100 gaat x 10.000 om een miljoen te krijgen, dus 0,04 ook om parts per million te krijgen

Slide 9 - Diapositive

Je maakt 20 gram keukenzoutoplossing van 5%. Hoeveel zout heb je nodig en hoeveel water?

Slide 10 - Question ouverte

Vind je het lastig om dit in een keer te berekenen? Bedenk dan:
Hoeveel zout heb je nodig voor 100 gram keukenzoutoplossing? 5 gram zout en 95 gram water.
voor 20 gram deel je 100 door 5, dus ook 5 door 5:
1 gram zout en 19 gram water

Slide 11 - Diapositive

Een glas bier van 250ml heeft 5% alcohol. Iemand drinkt 2 glazen. Hoeveel ml alcohol krijgt hij binnen?
A
10 ml
B
12,5 ml
C
25 ml
D
50 ml

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Osmotische waarde van een oplossing is de hoeveelheid opgeloste stoffen in een oplossing
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Membranen 
Membranen in cellen zijn semi-permeabel

Gassen, kleine polaire moleculen en hydrofobe moleculen kunnen passeren 
(zuurstof, koolstofdioxide)

Grote polaire moleculen en geladen moleculen kunnen niet passeren
(Glucose, Eiwitten)

Water kan heel langzaam door het membraan 

Slide 15 - Diapositive

Aquaporine
Omdat water heel langzaam door het membraan kan maakt de cel vaak gebruik van aquaporines


Aquaporines zijn membraaneiwitten die water doorlaten

Slide 16 - Diapositive

Osmose in dierlijke cellen

Slide 17 - Diapositive

Als de osmotische waarde van extra-cellulaire vloeistof hoger is dan in de cel dan...
A
gaat het water de cel in
B
loopt het water de cel uit

Slide 18 - Quiz

Als de extra-cellulaire vloeistof een hogere osmotische waarde heeft noemen we dat...
A
Isotoon
B
Hypotoon
C
Hypertoon

Slide 19 - Quiz

Osmose in plantaardige cellen

Slide 20 - Diapositive

Wanneer treedt plasmolyse op in een plantaardige cel?
A
Als de osmotische waarde van de extracellulaire vloeistof hoger is
B
Als de osmotische waarde van de extracellulaire vloeistof lager is
C
Als de osmotische waarde van extracellulaire vloeistof gelijk is aan de cel

Slide 21 - Quiz

Turgordruk in een plantencel ontstaat doordat...
A
De osmotische waarde van de cel hoger is dan buiten de cel
B
De osmotische waarde van de cel lager is dan buiten de cel
C
De osmotische waarde van de cel gelijk is aan buiten de cel

Slide 22 - Quiz

Passief transport
Cellen bevatten veel porie-eiwitten in het membraan

Deze eiwitten kunnen open of dicht staan

Slide 23 - Diapositive

Passief transport
Cellen bevatten ook veel transporteiwitten in het membraan.

Deze eiwitten maken transport van grote moleculen zoals glucose mogelijk

Stoffen diffunderen automatisch met de concentratie-gradiënt mee (van hoog naar laag)
Dit kost de cel geen energie, en deze vorm van transport wordt daarom passief genoemd.

Slide 24 - Diapositive

Actief transport
Als een cel een stof tegen de concentratie-gradiënt in wil transporteren kost het energie

Transporteiwitten die stoffen tegen hun concentratiegradiënt in transporteren maken gebruik van ATP

Transport dat energie kost wordt actief transport genoemd.

Slide 25 - Diapositive

Actief transport

Slide 26 - Diapositive

Transport met blaasjes
Stoffen kunnen ook getransporteerd worden door blaasjes af te snoeren van het membraan = exocytose

Blaasjes met daarin opgeloste stoffen kunnen de cel uit worden getransporteerd = Secretie

De cel kan ook blaasjes insnoeren en daarmee stoffen van buiten de cel opnemen. Dit noemen we endocytose. 

Slide 27 - Diapositive

Fagocytose
Het proces waarbij voedingsstoffen worden opgenomen door middel van endocytose en waar het endosoom vervolgens versmelt met een lysosoom noemen we fagocytose

Slide 28 - Diapositive

Aan de slag...
Maak opdracht 35 t/m 51
bekijk het filmpje op de volgende dia

Klaar? https://biologiepagina.nl/Oefeningen/Celmembraan/celmembraan.htm
https://biologiepagina.nl/Havo4/2Cellen/proeftoets/proeftoets.htm

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo