3.9 Spelling - deel 1

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat je in deze les leert...
1.  Actieve/bedrijvende en passieve/lijdende zinnen
2. Spelling: voltooid deelwoord en tegenwoordig deelwoord uit paragraaf 3.9



Slide 2 - Diapositive

Schema werkwoordspelling? Bladzijde 244!

Slide 3 - Diapositive

Het onderwerp doet iets of ondergaat iets!
In een bedrijvende/actieve zin verricht het onderwerp de handeling uit het werkwoordelijk gezegde.

In een lijdende of passieve zin ondergaat het onderwerp de handeling van het werkwoordelijk gezegde.

Slide 4 - Diapositive

Bedrijvende en lijdende vorm.
Bedrijvende vorm/ actieve vorm = een zin die een lijdend voorwerp bevat. 
Binnen deze zin doet het onderwerp iets, het onderwerp is 'actief'.
De jongen heeft een tekening gemaakt.

Lijdende vorm = een zin waarbij het onderwerp zelf niets doet.  Het  wordt ook wel de 'passieve' vorm genoemd.
De tekening is gemaakt. 

Slide 5 - Diapositive

Bedrijvende en lijdende vorm
Lijdende vorm heeft drie kenmerken:
1. Het lijdend voorwerp in de bedrijvende vorm, wordt het onderwerp in de lijdende vorm.

De jongen heeft een tekening gemaakt.
De tekening is gemaakt (door de jongen).

Slide 6 - Diapositive

Bedrijvende en lijdende vorm
2. Het gezegde wordt uitgebreid met het werkwoord worden of zijn.

De jongen heeft een tekening gemaakt.
De tekening is gemaakt (door de jongen).

Slide 7 - Diapositive

Bedrijvende en lijdende vorm.
3. Het onderwerp van de bedrijvende vorm kan een bijwoordelijke bepaling worden binnen de lijdende vorm. 
De bijwoordelijke bepaling begint dan met het voorzetsel door.

De jongen heeft een tekening gemaakt.
De tekening is gemaakt door de jongen.

Slide 8 - Diapositive

De opdracht

Maak de actieve zinnen passief en andersom:
1. De hond wordt door ons uitgelaten in het park.
2. De oefeningen worden door mij gemaakt.
---
3. De docent vertelt een verhaal over Berlijn.
4. Veel leerlingen hebben de toets goed gemaakt.

Slide 9 - Diapositive

De antwoorden
1. Wij laten de hond uit in het park.
2. Ik maak de oefeningen.
---
3. Er wordt een verhaal over Berlijn verteld door de docent.
4. De toets is door veel leerlingen goed gemaakt.

Slide 10 - Diapositive

Maak van de bedrijvende/actieve zin een lijdende/passieve zin:

De leerlingen werken de lesstof beter uit.

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Vidéo

3.9 Spelling: Voltooid deelwoord 

Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is de pv meestal een vorm van zijn, hebben of worden


Spellen voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden? 

Het werkwoord langer maken of 't ex-kofschip!


Bijvoorbeeld: bezorgen - bezorgde - bezorgd

Slide 13 - Diapositive

Voorbeelden
gedanst
verhuisd

Slide 14 - Diapositive

Hoe spel je het voltooid van sterke werkwoorden?

Slide 15 - Carte mentale

Spelling voltooid deelwoord bij 
sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en:

     lopen - liep - gelopen
     wijzen - wees - gewezen
     helpen - hielp - geholpen. 

Slide 16 - Diapositive

3.9 Spelling: Tegenwoordig deelwoord
Als de handeling nog niet voorbij is, dan gebruik je een TEGENWOORDIG DEELWOORD. 

Spellen? Plak een 'd' achter de infinitief!



Bijvoorbeeld : Gierend van de lach kwamen de leerlingen online.
                              De postbode deed fluitend zijn ronde.

Slide 17 - Diapositive

Twijfel je of het en tegenwoordig deelwoord is?
Vervang het tegenwoordig deelwoord door en bijzin met 'terwijl".



De vriendinnen sloten elkaar huilend in de armen.
Terwijl ze huilden, sloten de de vriendinnen elkaar in de armen.

Slide 18 - Diapositive

Nu doen:


Paragraaf 3.9 Spelling: oef. 1, 3, 4

Nakijken huiswerk (antwoorden gedeelde mapje)
Huiswerk van dinsdag: paragraaf 3.3 Lezen: oef. 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 11
Schrijven: opdracht 1 en 2
Huiswerk van woensdag (opvang): Lezen 3.3 oef, 8 en 14; Schrijven 5 a,b en c en opdracht 7a.






Slide 19 - Diapositive