Present perfect and past simple

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 3

Past Simple / Present Perfect

Aan het einde van de les:

* Weet je het verschil tussen de Past Simple en de Present Perfect

* Weet je welke signaalwoorden bij welke tijd horen

* Kun je in een zin de goede tijd (Past Simple of Present Perfect) invullen

Wanneer gebruik je de Past Simple?

Bij activiteiten/gebeurtenissen in het verleden

die afgelopen zijn.

Vaak staat er bij wanneer iets gebeurde.

I broke my leg in 2014

I met my boyfriend last summer

Hoe maak je de Past Simple?

Regelmatige werkwoorden: er komt -ed achter het werkwoord

talk - talked

move - moved

Onregelmatige werkwoorden: zie p. 178/ 179 (2e rij)

bring - brought

know -knew

eat - ate

Signaalwoorden past simple

tijdsbepalingen: 

in 2013
yesterday

last weekend

two hours ago

at two o'clock

this morning

Wanneer gebruik je de Present Perfect?

* bij gebeurtenissen in het verleden die nu nog bezig zijn

* bij ervaringen tot nu toe

* je merkt nu resultaat van acties in het verleden

I can't run, I have broken my leg. (been is nog steeds gebroken)

I have known my boyfriend for 5 days. (je kent hem nog steeds)

I have been to London six times. (ervaring)

Hoe maak je de present perfect

Have of Has (shit-rule) + voltooid deelwoord

Regelmatige ww: er komt -ed achter

Onregelmatige ww: p. 178/179 (3e rij)

Signaalwoorden present perfect

For, Yet, Never, Ever, Just, Always/Already, Since

Past simple

Present perfect

since

just

recently

already

ever

not yet

so far

lately

a day ago

in 2019

the other day

last week

yesterday

We sang that song yesterday.

1. Past Simple
2. Present Perfect

We have known each other for three years now.

1. Past Simple
2. Present Perfect

I ...... that film yet.

1. didn't see
2. haven't seen

He ..... there yesterday morning.

1. went
2. has gone

........ to Paris yet?

1. Did they go
2. Have they been

....... her for three years.

1. I didn't see
2. I haven't seen

He ..... there since 2015

1. lived
2. has lived

I .... him an hour ago.

1. saw
2. have seen

I .... him a present on his birthday

1. gave
2. have given

I .... in London in 2016

1. lived
2. have lived

...... yesterday?

1. Did your cat die
2. Has your cat died

He ...... to Paris last week
(fly)

We .... the party last Friday
(not enjoy)

Where .... you this morning?
(to be)

Where is John? I ..... him yet.
(not see)

He .... home late last night
(come)

We ..... to France last summer
(go)

What have you learnt?

Je weet het verschil tussen de Past Simple en Present Perfect en kunt dit toepassen, vaak met behulp van de signaalwoorden