Oefentoets organen en cellen K/G/T

Oefentoets Organen en cellen
5 vragen per basisstof 
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets Organen en cellen
5 vragen per basisstof 

Slide 1 - Diapositive

5 vragen 
Basisstof 1  Organismen 

Slide 2 - Diapositive

Joke ziet een zeehond op het strand. Over welk levenskenmerk gaat deze zin?
A
bewegen
B
reageren op prikkels
C
uitscheiding
D
ontwikkeling

Slide 3 - Quiz

uitleg 
Een prikkel is een invloed uit de omgeving. Iets zien is dus een prikkel

(iets horen, ruiken, voelen, ook!) 

Slide 4 - Diapositive

Welke drie lenskenmerken hebben te maken met stofwisseling?
A
ademhalen, voortplanting, bewegen
B
voeding, reageren op prikkels, ademhaling
C
uitscheiden, ademhalen, voeding
D
bewegen, ademhalen, voortplanting

Slide 5 - Quiz

Bij het levenskenmerk stofwisseling horen: 
Ademhaling- bij de mens via de longen.
Voeding - eten wordt afgebroken tot kleine voedingsstoffen die in de darmen wordt opgenomen in het lichaam 
Uitscheiding - afvalstoffen verlaten het lichaam via de blaas of darmen, bij de plant wordt zuurstof afgegeven 


Slide 6 - Diapositive

informatie voor de volgende vraag
Sommige planten kunnen een afweerstof uitscheiden om ziekmakende bacteriën en schimmels  te weren.

Foto: Wortels die de afweerstoffen aanmaken aan de linkerkant zichtbaar gemaakt

Slide 7 - Diapositive

Welk levenskenmerk zorgt ervoor dat de plant beschermt is tegen ziekmakende bacteriën en schimmels?

Slide 8 - Question ouverte

Wat is waar over lichamelijke en geestelijke groei?


A
Adolescent = 16-21 jaar Geestelijke groei gaat veel langer door dan je 18e levensjaar
B
Puber= 12-16 jaar Geestelijke groei= zelfstandig worden
C
Oudere = 65 jaar en ouder Geestelijke groei stopt bij het 65e levensjaar
D
Schoolkind= 6-12 jaar Geestelijke groei= werken en kinderen krijgen

Slide 9 - Quiz

Van schoenmaat 35 naar 36 gaan 

Groei 
Ontwikkeling 
Een plant die zijtakken met bladeren krijgt 
Door veel vet eten 5 kg zwaarder worden 
In  de puberteit okselhaar en schaamhaar krijgen

Slide 10 - Question de remorquage

uitleg 2 levenskenmerken: 
Groei: in lengte of gewicht groter of zwaarder worden 
Ontwikkeling: het lichaam veranderd, de bouw van de plant veranderd

Slide 11 - Diapositive

5 vragen 
Basisstof 2 De bouw van een organisme

Slide 12 - Diapositive

Biologen onderzoeken organismen op verschillende organisatieniveaus.
Welke volgorde van groot naar klein is correct?
A
orgaanstelsel-orgaan-organisme-weefsel-cel
B
orgaanstelsel-organisme-weefsel-cel -orgaan
C
cel-weefsel-orgaan-orgaanstelsel-organisme
D
organisme-orgaanstelsel-orgaan-weefsel-cel

Slide 13 - Quiz

Organisme
Orgaan stelsel
Orgaan
Weefsel
Cel

Slide 14 - Question de remorquage

Joke slikt medicatie voor een goede werking van haar hart.
In welk organisatieniveau valt het hart?

Slide 15 - Question ouverte

Welk orgaanstelsel zie je?
A
ademhalingsstelsel
B
bloedvatenstelsel
C
beenderenstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 16 - Quiz

verschillende soorten orgaanstelsels

Orgaanstelsels:
Een groep samenwerkende organen noem je een orgaanstelsel

Slide 17 - Diapositive

Informatie voor de volgende vraag 
In veel weefsels zit tussencelstof. 
ER zijn verschillende soorten tussencelstof, met elk zijn eigen functie. 

Slide 18 - Diapositive

kraakbeen is door zijn tussencelstof
A
flexibel
B
breekbaar
C
hard

Slide 19 - Quiz

5 vragen 
Basisstof 3 Cellen van dieren en planten  

Slide 20 - Diapositive

Informatie voor de volgende 2 vragen 
dierlijke cel
plantaardige cel

Slide 21 - Diapositive

Welke cel onderdelen zijn aanwezig bij plantaardige cellen EN dierlijke cellen?
A
celkern, celmembraan, cytoplasma
B
celkern, vacuole, celmembraan
C
celwand, vacuole, bladgroenkorrels
D
celmembraan, celwand, celkern

Slide 22 - Quiz

Welke cel onderdelen zijn NIET aanwezig bij dierlijke cellen maar WEL bij plantaardige cellen
A
alleen bladgroenkorrels en celwand
B
alleen celwand en vacuole
C
alleen bladgroenkorrels
D
bladgroenkorrels, celwand en vacuole

Slide 23 - Quiz

Begrip
Uitleg
Koppel de begrippen met de uitleg
Stroperige vloeistof van water met veel opgeloste stoffen 
Zorgen voor stevigheid en bestaat uit tussencelstof (alleen bij planten)
Dun vlies wat om de cel ligt 
Regelt alles wat er in de cel gebeurt 
Blaasjes gevult met vocht (alleen bij planten)
Celmembraan
celkern 
Cytoplasma
Vacuole
Celwand

Slide 24 - Question de remorquage

Informatie voor de volgende vraag 
In het cytoplasma van plataardige cellen kunnen 
drie soorten korrels voorkomen. 

  • Bladgroenkorrels- groen, komen voor in groene delen van de plant 
  • Kleurstofkorrels - geel oranje of rood,  komen voor in cellen van bloemen en vruchten 
  • Zetmeelkorrels - kleurloos, komen voor in  knollen, bollen en zaden 

Slide 25 - Diapositive

sleep de juiste benaming op de goede afbeelding
Zetmeelkorrel
Kleurstofkorrels
Bladgroenkorrel

Slide 26 - Question de remorquage

Als groene bananen rijpen dan worden ze geel.
Wat gebeurt er met de aanwezige korrels in
het cytoplasma?
A
Gele kleurkorrels veranderen in bladgroenkorrels
B
Bladgroenkorrels veranderen in gele kleurkorrels
C
Zetmeelkorrels veranderen in gele kleurkorrels
D
bladgroenkorrels veranderen in zetmeelkorrels

Slide 27 - Quiz

5 vragen 
basisstof 4 Chromosomen  

Slide 28 - Diapositive

In welke nummers liggen chromosomen
A
3 en 12
B
4 en 12
C
1 en 11
D
3 en 16

Slide 29 - Quiz

Chromosomen bestaan uit de stof DNA
Welke informatie bevat DNA?
A
stof die informatie bevat voor uiterlijke eigenschappen
B
stof die informatie bevat voor erfelijke eigenschappen
C
stof die informatie bevat voor innerlijke eigenschappen

Slide 30 - Quiz

Deze chromosomen zijn van een:
A
Man
B
Vrouw

Slide 31 - Quiz

Twee cellen van een konijn: Een oogcel en een levercel.

Welk van deze cellen bevat of bevatten de erfelijke informatie voor bruine oogkleur?
A
alleen de oogcel
B
alleen de levercel
C
allebei
D
geen, (alleen in geslachtscellen)

Slide 32 - Quiz

Hoeveel chromosomen heeft de mens in ieder lichaamscel?

Slide 33 - Question ouverte

5 vragen 
basisstof 5 Gewone celdeling  (mitose)

Slide 34 - Diapositive

Hoe heten de geslachtscellen van de mens?
A
xx en xy
B
eicel en zaadcel

Slide 35 - Quiz

hoe heten de geslachtschromosomen van de mens?
A
xx en xy
B
eicel en zaadcel

Slide 36 - Quiz

Bij de mitose ontstaan nieuwe cellen die..........
A
Een ander aantal chromosomen heeft
B
Het zelfde aantal chromosomen heeft

Slide 37 - Quiz

5 vragen 
basisstof 6 Reductiedeling (meiose)  

Slide 38 - Diapositive

Mitose
Meiose

Slide 39 - Question de remorquage

Celdeling waarbij geslachtscellen ontstaan, noemen we
A
Mitose
B
Meisose
C
Geslachtelijke voortplanting
D
Ongeslachtelijke voortplanting

Slide 40 - Quiz

Wat hoort bij reductiedeling?
A
Meiose
B
De chromosomen worden gesplitst
C
46 chromosomen wordt 23
D
Mitose

Slide 41 - Quiz

Wat is het verschil tussen mitose en meiose?
A
Bij mitose worden geslachtscellen gemaakt
B
Bij meiose worden geslachtscellen gemaakt

Slide 42 - Quiz