taalles herhalen lichaam

Taalles over het lichaam
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Taalles over het lichaam

Slide 1 - Diapositive

Het lichaam: wat weet jij al?
Bijvoorbeeld: "het oor"

Slide 2 - Carte mentale

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Lees het verhaal. 

Geef antwoord op de vraag (volgende bladzijde).

Slide 5 - Diapositive

Waar heeft Mona pijn?

Slide 6 - Question ouverte

Hoe lang heeft Mona al pijn?

Slide 7 - Question ouverte

Hoe komt het dat Mona pijn heeft?

Slide 8 - Question ouverte

Luisteren

Slide 9 - Diapositive

2

Slide 10 - Vidéo

01:42
Welke organen ken jij nog?
Bijvoorbeeld: het hart

Slide 11 - Carte mentale

02:33
Wat zijn bloedvaten denk jij?

Slide 12 - Question ouverte

5

Slide 13 - Vidéo

00:26
Wat is een huisarts?
A
Een dokter die ver weg woont van jouw huis
B
Een dokter die werkt in het ziekenhuis
C
Een dokter die dicht bij jouw huis werkt
D
Een dokter die jou belt als je ziek bent

Slide 14 - Quiz

00:49
Met wie praat je als 1e als je de dokter belt?
A
met de huisarts/dokter
B
met de doktersassistent

Slide 15 - Quiz

01:11
Wanneer bel ik naar de huisartsenpost?
A
Als ik zondag heel ziek ben
B
Als ik maandag heel ziek ben
C
Als ik dinsdag heel ziek ben
D
Als ik vrijdag heel ziek ben

Slide 16 - Quiz

01:45
Kan ik ZONDER een verwijsbrief (speciale brief van de huisarts) naar een specialist? (speciale dokter in het ziekenhuis).
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

02:22
Wie bel ik NIET als ik 112 bel?
A
De ambulance (ziekenauto)
B
De politie
C
De huisarts
D
De brandweer

Slide 18 - Quiz

4

Slide 19 - Vidéo

00:32
Als ik moet hoesten, kan ik dan een goed medicijn kopen?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

01:13
De dokter geeft mij een medicijn.
Waar moet ik dat ophalen?
A
Bij de drogist (bijv. Kruidvat, Etos, ...)
B
Bij de apotheek

Slide 21 - Quiz

01:39
Ik heb pijn aan mijn kies.
Wat moet ik dan doen?
A
Een afspraak maken bij de huisarts
B
Een afspraak maken bij de dokter
C
Een afspraak maken bij het ziekenhuis
D
Een afspraak maken bij de tandarts

Slide 22 - Quiz

01:41
STOP
Je hoeft het filmpje niet meer verder te kijken. 


Slide 23 - Diapositive