Zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord

• Taal
• Basisschool
• Groep 5,6

Woordsoorten deel 3

B&F Taal woordsoorten deel 3

groep 6

checkles: zelfstandig naamwoord / 

bijvoegelijk naamwoord / werkwoord/ lidwoord/ 

+ de uitleg van het voegwoord

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Het bruine brood is op.

1. brood
2. Het
3. bruine
4. is

Wat is het werkwoord?

Morgen kijk ik naar buiten.

1. Morgen
2. kijk
3. ik
4. naar

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden:

De meester loopt morgen een marathon

1. meester, morgen
2. meester, loopt, marathon
3. meester, marathon
4. meester, morgen, marathon

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Ik loop naar de grote vijver.

1. loop
2. grote
3. vijver
4. Ik

Wat is het werkwoord?

Mijn zusje en ik vertellen verhalen.

1. Mijn
2. zusje en ik
3. vertellen
4. verhalen

Wat is het lidwoord?

De koning gaat zitten.

1. De
2. koning
3. gaat
4. zitten

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden:

De ster viel uit de hemel

1. ster, viel, hemel
2. ster, hemel
3. ster, uit
4. uit, hemel

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Om het grote weiland stond een hek.

1. om
2. grote
3. weiland
4. hek

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De gevluchte mijnwerker is spoorloos.

1. gevluchte
2. mijnwerker
3. is
4. spoorloos

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?

Mijn koude vingers rilden.

1. mijn
2. vingers
3. koude
4. rilden

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?
De olifant stond in zijn hok.

1. olifant, hok
2. olifant, stond
3. in, hok
4. zijn, hok

Wat is het lidwoord?

Ik loop naar het huis.

1. ik
2. loop
3. het
4. huis

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?
Na een uur gaat hij naar huis.

1. uur, gaat
2. gaat, hij
3. hij , naar
4. uur, huis

Wat is het lidwoord?
Ik zwem in het zwembad.

1. zwem
2. in
3. het
4. zwembad

Wat is het werkwoord?

Wij gaan naar huis.

1. wij
2. gaan
3. naar
4. huis

Wat is het zelfstandig naamwoord?

Ratje houdt van kaas

1. Ratje
2. houdt
3. van
4. kaas

Wat is het werkwoord?

Over drie dagen spring ik in de sloot.

1. Over
2. drie
3. dagen
4. spring

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?

Het rode huis stond in brand.

1. huis
2. rode
3. stond
4. brand

Wat is het werkwoord?

Vannacht sliep ik heerlijk!

1. Vannacht
2. sliep
3. ik
4. heerlijk

Welke soorten zelfstandige naamwoorden ken je?

1. mensen, dieren, dingen
2. mensen, planten, dingen
3. mensen, dieren, planten
4. mensen, dieren, dingen, planten

Wat is het werkwoord?

Ga jij morgen naar de supermarkt?

1. Ga
2. jij
3. morgen
4. naar

Wat is het voegwoord?

Wij gaan weg, omdat hij boos is.

1. Wij
2. gaan
3. weg
4. omdat

Wat is het voegwoord?
Job veegt de stoep, terwijl oma toekijkt

1. Job
2. veegt
3. stoep
4. terwijl

Wat is het voegwoord?

Papa is blij als het cadeautje komt

1. papa
2. blij
3. als
4. het cadeautje

Wat is het voegwoord?
De mijn is dicht, dus zit
Tom zonder werk.

1. de mijn
2. dicht
3. dus
4. zonder

Wat is het voegwoord?
Het water spoot eruit, voordat we konden helpen.

1. het water
2. spoot
3. eruit
4. voordat

Wat is het voegwoord?
Ik ben boos, omdat hij mij nat spetterde.

1. omdat
2. hij
3. mij
4. ik

Wat is het voegwoord?

Hij gaat naar huis, want hij is kletsnat.

1. gaat
2. naar
3. want
4. kletsnat

Wat is het voegwoord?
Ik vertel het zo,
maar dan is Tom al thuis.

1. vertel
2. maar
3. is
4. thuis

Wat is het voegwoord?
Tom merkte niets, totdat de rotswand scheurde.

1. merkte
2. totdat
3. rotswand
4. scheurde

Goed gedaan!