MH1/H1 - H5.5 SPELLING - LES 1

H5.5 SPELLING
MAVO/HAVO 1
HAVO 1

LES 1
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H5.5 SPELLING
MAVO/HAVO 1
HAVO 1

LES 1

Slide 1 - Diapositive

Lesprogramma
- Voorkennis activeren
- Theorie tegenwoordig deelwoord
- Theorie bijvoeglijk naamwoord
- Aan de slag met opdrachten
- Afsluiting les

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
- weet je wat een tegenwoordig deelwoord is en kun je deze herkennen.
- weet je wat een bijvoeglijk naamwoord is en kun je deze herkennen.

Slide 3 - Diapositive

Wat is het tegenwoordig deelwoord?
A
Een voltooid deelwoord
B
Een onvoltooid deelwoord

Slide 4 - Quiz

Wat is het verschil tussen het tegenwoordig deelwoord & het voltooid deelwoord?

Slide 5 - Question ouverte

In welke zin staat een tegenwoordig deelwoord?
A
Gisteren heb ik met mijn buurjongen gevoetbald.
B
Lachend rende ze de klas uit.
C
Ik heb hem op zijn fout gewezen.
D
Zij heeft de toets goed gemaakt.

Slide 6 - Quiz

In welke zin staat een tegenwoordig deelwoord?
A
Jamie ruimde mopperend haar kamer op.
B
Ik heb samen met mijn zusje geschilderd.
C
Gisteren heb ik Formule 1 gekeken.
D
Thomas heeft zojuist zijn tanden gepoetst.

Slide 7 - Quiz

Hoe maak je een tegenwoordig deelwoord?

Slide 8 - Question ouverte

Het tegenwoordig deelwoord
Je vormt het tegenwoordig deelwoord (td) of onvoltooid deelwoord (od) altijd zo: infinitief + -d:     
eten – etend; lachen – lachend; adviseren – adviserend

Lopend ben je er sneller dan met de auto.

Slide 9 - Diapositive

Het tegenwoordig deelwoord
Je gebruikt het onvoltooid deelwoord om aan te geven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders aan het doen bent. Voorbeeld: Huilend rende ze de klas uit.

In bovenstaande zin is de persoonsvorm steeds 'rende'. In die zin gebeurt er nog iets tijdens dat rennen, namelijk huilen. 

Slide 10 - Diapositive

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin: "Het dappere meisje klom over de muur."
A
dappere
B
meisje
C
muur

Slide 11 - Quiz

Waar herken je een bijvoeglijk naamwoord aan?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is geen stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
riet
B
wol
C
goud
D
ovaal

Slide 14 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets van een zelfstandig naamwoord: voeding is gezond – gezonde voeding
een appel is lekker – een lekkere appel

In de meeste gevallen plaats je -e achter het bijvoeglijk naamwoord:
een leuke jongen – een leuk meisje

Slide 15 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden geven aan van welk materiaal iets is:
wol – de wollen sjaal; riet – het rieten dak; goud – de gouden ring

De meeste stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden eindigen op -en.
Maar: een aluminium fiets, een denim broek.

Slide 16 - Diapositive

Kun je een onvoltooid- en tegenwoordig deelwoord ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Je kunt een tegenwoordig deelwoord gebruiken als bijvoeglijk naamwoord:
de fietsende leerlingen; de bijtende hond

Ook een voltooid deelwoord kun je als bijvoeglijk naamwoord gebruiken:
de gefietste afstand; de gebeten hond.

Slide 18 - Diapositive

Aan de slag
Maak op je Chromebook opdracht 1 t/m 4 van H5.5 Spelling.
Dit is ook huiswerk voor de volgende les. 

Klaar? Dan ga je verder met opdracht 5 t/m 10.

Slide 19 - Diapositive

Maak een zin met daarin een tegenwoordig deelwoord.

Slide 20 - Question ouverte

Maak een zin met daarin een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 21 - Question ouverte