Les 2 Inslag

inslag
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

inslag

Slide 1 - Diapositive

wat gaan we vandaag doen?

  1. leerpunten
  2. Theorie
  3. quize
  4. opdrachtje

Slide 2 - Diapositive

hoe ziet de inslag er uit voor jouw gerecht

Slide 3 - Question ouverte

Leerdoelen

Aan het einde van de les:

1. Kun je uitleggen wat inslag betekent.

2. Ben je op de hoogte van de effect van inslag.

3. Kun je voorbeelden van inslag Food, inslag Drinks en inslag non-food geven.


Slide 4 - Diapositive

Inkoop en inslag

Inkoop = alles wat ingekocht is (de voorraad).

Inslag = alles wat verbruikt is (er is dus nog een eindvoorraad/stock).


Deze termen vaak door
elkaar gebruikt.

Slide 5 - Diapositive

Begrip inslag

Het begrip inslag kan het beste worden omschreven als: 


De inkoopwaarde van de

verkochte producten

Slide 6 - Diapositive

Inslag berekenen

In een horecaonderneming komt het (regelmatig) voor dat verbruikte grondstoffen niet verkocht zijn.

Voorbeelden hiervan zijn: grondstoffen voor personeelsmaaltijden, een kok die een glas cola drinkt, de pepermuntjes die bij de rekening gelegd worden.

Grondstoffenverbruik dat niet tot verkoop heeft geleid, wordt credits genoemd.




Slide 7 - Diapositive

Inslag berekenen

De inslag wordt als volgt berekend:


Grondstoffenverbruik - credits = inslag


Dit wordt berekend in procenten of

in bedragen




Slide 8 - Diapositive

Inslag eten
Voorbeeld:        Omzet                      9000,-
                                Inslag                       3000,-
                                Bruto winst            7000,-

Inslag (3000)   :   Omzet (9000)   x    100 %    =   25 %

Inslag = 25 % van de omzet

Slide 9 - Diapositive

Inslag Drank
Voorbeeld:        Omzet                      1150,-
                                Inslag                       350,-
                                Bruto winst            800,-

Inslag (350)   :   Omzet (1150)   x    100 %    =   30 %

Inslag = 30 % van de omzet

Slide 10 - Diapositive

Inslag Non Food
Voorbeeld:        Omzet                      1200,-
                                Inslag                       110,-
                                Bruto winst            1090,-

Inslag (110)   :   Omzet (1200)   x    100 %    =   9 %

Inslag = 9 % van de omzet

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Inslagfactor

Wanneer je de inslag kosten weet kun je hier een vermenigvuldigingsfactor (ook wel inslagfactor genoemd) op loslaten om zo de kaartprijs te bepalen.


Meer hierover in les 5

over kostprijsfiche. 

Slide 13 - Diapositive

Hoe noemen we alles wat er aan grondstoffen verbruikt is?
A
Inkoop
B
Verkoop
C
Inslag
D
Uitslag

Slide 14 - Quiz

Wat is een ander woord voor de voorraad?
A
Inkoop
B
Verkoop
C
Inslag
D
Uitslag

Slide 15 - Quiz

Hoe kun je het inslagpercentage berekenen?
A
Inslag x Omzet : 100 %
B
Omzet : Inslag x 100 %
C
Omzet x Inslag : 100 %
D
Inslag : Omzet x 100 %

Slide 16 - Quiz

Hoe noemen we het grondstoffenverbruik dat niet tot verkoop heeft geleid?
A
Verlies
B
Credits
C
Derving
D
Voorraad

Slide 17 - Quiz

Werkblad

Reken in groepjes van 2 de prijs uit

van de producten in een andere

hoeveelheid.


Bijvoorbeeld:

1 kilo tomaten kost € 2,85.

Wat kost 325 gram?

timer
50:00

Slide 18 - Diapositive

Evaluatie leerdoelen

Aan het einde van de les:

1. leg het begip inslag uit

2. wat zijn de effecten van inslag.

3. kan je voorbeelden van soorten inslag geven


Slide 19 - Diapositive