Tijden

Tijden
Present simple vs present continuous
Past simple vs past perfect
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Tijden
Present simple vs present continuous
Past simple vs past perfect

Slide 1 - Diapositive

De past simple gebruik je wanneer:
A
iets in het verleden is begonnen en door gaat
B
iets in het verleden is afgelopen
C
iets wat invloed heeft op het heden
D
bij feiten en gewoontes

Slide 2 - Quiz

De present simple gebruik je wanneer:
A
iets in het verleden is begonnen en door gaat
B
iets in het verleden is afgelopen
C
iets wat invloed heeft op het heden
D
bij feiten en gewoontes

Slide 3 - Quiz

De past perfect gebruik je wanneer:
A
iets in het verleden is begonnen en door gaat
B
iets in het verleden is afgelopen
C
iets wat invloed heeft op het heden
D
bij feiten en gewoontes

Slide 4 - Quiz

De present continuous gebruik je wanneer:
A
iets in het verleden is begonnen en door gaat
B
iets in het verleden is afgelopen
C
iets wat invloed heeft op het heden
D
bij feiten en gewoontes

Slide 5 - Quiz

Present perfect
Je gebruikt de present perfect wanneer:
Iets in het verleden begonnen is en nu nog aan de gang is
Om te praten over ervaringen
Om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en dat je daarvan nu het resultaat merkt
Je maakt de present perfect door have/has + voltooid deelwoord (ww + ed of 3de rijtje onregelmatige ww) te gebruiken.
Has bij ‘shit’-rule

Slide 6 - Diapositive

Signaalwoorden
Signaalwoorden, woorden waaraan je ziet dat het ook nu nog van invloed is of nog steeds bezig is, zijn for, since, already, ever en never.
- We have never been to that restaurant.
- I have seen this movie six times already.
- Robert has lost his keys.

Slide 7 - Diapositive

Past simple vs present perfect
Bij de past simple is het dus al afgelopen (verleden tijd) en bij de present perfect is de actie nog bezig – of heeft het nog invloed op het heden. (tt)

Past simple: Hele werkwoord + ed (uitzondering of 2de rijtje onregelmatige ww)
Present perfect: Have/has + ww + ed (uitzondering of 3de rijtje onregelmatige ww)

Slide 8 - Diapositive

My sister ..... (not + swim) in the ocean since she was little
A
didn't swim
B
hasn't swim
C
haven't swim
D
hasn't swum

Slide 9 - Quiz

My parents ..... (break up) when I was ten years old.
A
break up
B
broke up
C
have broken up
D
have breaken up

Slide 10 - Quiz

Present simple vs present continuous
De present simple (tegenwoordige tijd) gebruik je bij feiten, gewoontes en ‘vaste’ rituelen. De present continuous gebruik je als je over iets praat dat momenteel nog bezig is of een afspraak in de nabije toekomst.
 

Present simple = ww + s bij shit-rule(of 1e rijtje onr. ww)
Signaalwoorden: "always, never, every day etc" 
Present continuous = is/are/am + ww + ing
Signaalwoorden: ‘’now, tomorrow’’

Slide 11 - Diapositive

Vraagzinnen maken:

Present simple – staat er een vorm van ‘to be’ in de zin (is/am/are)? Dat komt vooraan in de vraagzin. Zo niet? Voeg je ‘do’ of ‘does’ toe.

Present continuous – plaats is/am/are vooraan in de vraagzin. Staat er een w-woord in? VB: What, when, how? Dan komt dit altijd vooraan in een vraagzin.

Slide 12 - Diapositive

Justin .... currently (.....) (write) a book about his adventures in Tibet
A
writes
B
write
C
is writing
D
are writing

Slide 13 - Quiz

John ..... (walk) the dog every morning.
A
walk
B
walks
C
are walking
D
is walking

Slide 14 - Quiz