Grammatica woordsoorten H.3 Zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat weet jij van zelfstandige werkwoorden? Typ het hier!

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Ik heb heel lekker gegeten.
A
heb
B
gegeten

Slide 18 - Quiz

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Wij mochten in het zwembad zwemmen.
A
mochten
B
zwemmen

Slide 19 - Quiz

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Wij kunnen de weg vragen aan de meneer.
A
kunnen
B
vragen

Slide 20 - Quiz

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Hans en Grietje werden achtergelaten in het bos.
A
werden
B
achtergelaten

Slide 21 - Quiz

Benoem de hulpwerkwoorden:

Ik heb dat altijd al willen kopen
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 22 - Quiz

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
- kan -
A
hww
B
zww

Slide 23 - Quiz

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
- veroorzaken -
A
hww
B
zww

Slide 24 - Quiz

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- is -
A
hww
B
zww

Slide 25 - Quiz

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- komen -
A
hww
B
zww

Slide 26 - Quiz

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- zitten -
A
hww
B
zww

Slide 27 - Quiz

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken
- heeft -
A
hww
B
zww

Slide 28 - Quiz

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken
- gebroken -
A
hww
B
zww

Slide 29 - Quiz

Ik heb altijd dierenarts willen worden
- heb -
A
hww
B
zww

Slide 30 - Quiz

Ik heb altijd dierenarts willen worden
- willen -
A
hww
B
zww

Slide 31 - Quiz

Ik heb altijd dierenarts willen worden
- worden -
A
hww
B
zww

Slide 32 - Quiz

In Madame Tussauds in Londen staat sinds 2013 een wassenbeeld van zangeres Adele.
A
staat = hww
B
staat = zww

Slide 33 - Quiz

Een postbode heeft maandenlang post achtergehouden.
A
heeft = hww achtergehouden = hww
B
heeft = zww achtergehouden = hww
C
heeft = hww achtergehouden = zww
D
heeft = zww achtergehouden = zww

Slide 34 - Quiz

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Elke zin heeft één belangrijkste werkwoord. Dit is het belangrijkste werkwoord van die zin. Dit werkwoord is een zelfstandig werkwoord.

Slide 35 - Diapositive

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Een zelfstandig werkwoord geeft op zichzelf duidelijk aan wat iets of iemand doet.

lopen - vallen - lachen - rennen - klimmen 

Slide 36 - Diapositive

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Alle werkwoorden die verder nog in de zin staan, helpen het belangrijste werkwoord. Dit noemen we daarom ook hulpwerkwoorden.

Slide 37 - Diapositive

Thomas wil vanavond nog wel even voetballen.
A
wil = hww
B
wil = zww

Slide 38 - Quiz

Thomas wil vanavond nog wel even voetballen.
A
voetballen = hww
B
voetballen = zww

Slide 39 - Quiz

Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
wil= hww
B
wil= zww

Slide 40 - Quiz

Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
laten = hww
B
laten = zww

Slide 41 - Quiz

Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
verven= hww
B
verven = zww

Slide 42 - Quiz

Wij hebben gisteren pannenkoeken gegeten.
hebben =

A
hww
B
zww

Slide 43 - Quiz

Samengevat:
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

1. Zoek alle werkwoorden uit de zin. Staat er maar één in? Dan is dit automatisch een zelfstandig werkwoord.

2. Staan er méér werkwoorden in? Zoek de persoonsvorm. Dit is een hulpwerkwoord. Streep dit hulpwerkwoord weg.

3. Herhaal stap 1 en 2 totdat er maar één werkwoord overblijft. Dit is het belangrijkste werkwoord in de zin en dus een zelfstandig werkwoord.

Slide 44 - Diapositive

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Wij willen vanmiddag gaan vissen.

pv = willen
willen = hww

Slide 45 - Diapositive

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Wij willen vanmiddag gaan vissen.
Wij gaan vanmiddag vissen.

pv = gaan
gaan= hww

Slide 46 - Diapositive

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Wij willen vanmiddag gaan vissen.
Wij gaan vanmiddag vissen.
Wij vissen vanmiddag.

vissen = zww

Slide 47 - Diapositive


Zoek een Nederlandse songtekst op uit de Top 40 en zoek daarin zo veel mogeljk zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden 

Slide 48 - Diapositive

Bijvoorbeeld van Nielson of Snelle

Slide 49 - Diapositive