Injecteren

Fase 2
Injecteren
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
VCVPMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Fase 2
Injecteren

Slide 1 - Diapositive

Soorten injecties

Slide 2 - Carte mentale

in de spier
in de ader
in het onderhuids vetweefsel
in de huid
intramusculair
intracutaan
intraveneus
subcutaan

Slide 3 - Question de remorquage

Indicaties injecteren

Slide 4 - Question ouverte

Indicaties injecteren
- medicijn moet snel werken
- andere manier niet mogelijk, bijv. door slikproblemen
- constante spiegel nodig, bijv. bij pijnmedicatie

Slide 5 - Diapositive

Waar in het lichaam mag je niet subcutaan injecteren?
A
in de buik
B
in de bovenarm
C
in de onderarm
D
in het been

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Contra-indicaties

Slide 8 - Carte mentale

Contra-indicaties
De zorgvrager heeft aan de te injecteren zijde:

  • een infuus
  • een parese
  • littekenweefsel, een hematoom of moedervlek
  • wondjes, eczeem of ontstekingen
  • een okselkliertoilet ondergaan
  • De zorgvrager heeft ernstige prikangst
  • De zorgvrager is allergisch voor het toe te dienen middel







Slide 9 - Diapositive

Op welke plaatsen mag je intramusculair injecteren?
A
buik, bovenbeen en bil
B
bovenarm, bil en buik
C
bovenarm, bilspier, bovenbeen
D
onderarm, bilspier en bovenbeen

Slide 10 - Quiz

Complicaties bij injecteren

Slide 11 - Question ouverte

Complicaties
  • slechte resorptie van het geneesmiddel;
  • beschadiging van het weefsel;
  • overgevoeligheid voor het geneesmiddel;
  • raken van het onderliggende bot (door te lange naald)




Slide 12 - Diapositive

Een subcutane naald is dunner en korter dan een intramusculaire naald.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Wat is een prikaccident? Prikken aan een naald...
A
tijdens klaarmaken van medicatie
B
na het injecteren van een zorgvrager
C
A en B zijn beiden juist

Slide 14 - Quiz

Een vlindernaaldje wordt vaak gebruikt voor...
A
Morfine
B
Paracetamol
C
Ibuprofen
D
Diclofenac

Slide 15 - Quiz