ww pv wwg

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 30 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welkom bij het vak Nederlands

Slide 2 - Diapositive

Maandag: 
2d - 9.15-10.45 (blokuur)
2a - 11.00-12.30 (blokuur)
2b - 13.00-14.30 (blokuur)
2c - 14.30-15.15 (één lesuur)

Dinsdag:
2c - 11.00-12.30 (blokuur)
2d - 13.00-14.30 (blokuur)
Donderdag: 
2c - 8.30-9.15 (één lesuur)
2a - 9.15-10.45 (blokuur)
2b - 11.00-12.30 (blokuur)

Slide 3 - Diapositive

Uitgerust van het kamp?

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Programma
1. Taalverzorging grammatica
*Aan het eind van de les begrijp je de termen:                        
a. persoonsvorm                                                                                 
b. onderwerp
c. werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Diapositive

In een zin zit altijd een werkwoord.


Een werkwoord is actie!

Slide 8 - Diapositive

ACTIE!
Zij klimmen. 

Slide 9 - Diapositive

De druppels vallen op de paraplu. 
ACTIE!

Slide 10 - Diapositive

We hebben geklommen op het Klimduin. 
ACTIE!

Slide 11 - Diapositive

We aten in de eetzaal. 
ACTIE!

Slide 12 - Diapositive

De koks kookten voor ons.
ACTIE!

Slide 13 - Diapositive

Een werkwoord is een woord dat van tijd kan veranderen.
Tegenwoordige tijd: 
Wij klimmen
Het regent 
Wij eten
Wij koken


Verleden tijd? 

Slide 14 - Diapositive

Een werkwoord is een woord dat van tijd kan veranderen.
Tegenwoordige tijd:
Wij klimmen
Het regent
Wij eten
Wij koken
Wij lopen


Verleden tijd: 
Wij klommen
Het regende
Wij aten
Wij kookten
Wij liepen

Slide 15 - Diapositive

Een zin is een puzzel. Je kan een zin opdelen in puzzelstukjes. 

Slide 16 - Diapositive

Het werkwoord dat verandert als de tijd verandert, noemen we de persoonsvorm.
Een persoonsvorm
-is een woord dat van tijd kan veranderen.

Meneer de Wit vertelt een verhaal.



Slide 17 - Diapositive

Eigenschap van een persoonsvorm
Een persoonsvorm
-is een woord dat van tijd kan veranderen.

Meneer de Wit vertelt een verhaal. Tegenwoordige tijd!
Meneer de Wit vertelde een verhaal. Verleden tijd! 

Slide 18 - Diapositive

Het werkwoord dat verandert als het aantal verandert, noemen we de persoonsvorm.
Een persoonsvorm
-is een woord dat verandert als het aantal verandert.

De man vertelt een verhaal. 

Slide 19 - Diapositive

Persoonsvorm
-is een woord dat verandert als het aantal verandert.

De man vertelt een verhaal. Enkelvoud!
De mannen vertellen een verhaal. Meervoud!

Slide 20 - Diapositive

Een zin is een puzzel en ieder stukje heeft zijn eigen rol. Rol 2= het onderwerp

Slide 21 - Diapositive

Het onderwerp
Het onderwerp en de persoonsvorm zijn met elkaar verbonden. 
Het onderwerp doet iets.   

Ik moet even wachten. (de handeling is wachten, degene die wacht dat ben ik)

De leraar sprong over de sloot. (de handeling is springen, degene die springt is de leraar)
 
Het onderwerp bepaalt hoe je de persoonsvorm moet schrijven.

Slide 22 - Diapositive

Het onderwerp
De leerling slaapt op school. 
Wat is de actie? =slapen 
Wat is de persoonsvorm pv?(verander de tijd) = slaapt (sliep) Wat is het wwgezegde? = slaapt
Wie doet de actie? De handeling? =de leerling
Wie               slaapt              op school? 
Iemand       doet de actie
De leerling slaapt.

Slide 23 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde. 
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden uit de zin. 
( de persoonsvorm zit in het wwgezegde) 

Bart gaat voetballen. 
Wat is de actie? = voetballen
Wat is de persoonsvorm? = gaat (verleden tijd is ging)

 

Slide 24 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde. 
Bart gaat voetballen. 

Wat is de persoonsvorm? 
Bart gaat voetballen. Check: Bart ging voetballen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?   

Slide 25 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde. 
= Alle werkwoorden van een zin.

Bart gaat voetballen. 


Slide 26 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde. 

Heeft Ciska haar mobiel bij jou laten liggen?  
 
Wat is persoonsvorm?

Slide 27 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde. 

Heeft (had) Ciska haar mobiel bij jou laten liggen?  
 
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 28 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde. 

Heeft (had) Ciska haar mobiel bij jou laten liggen?  
 
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Heeft laten liggen.

Slide 29 - Diapositive

Verbinding
Een werkwoord voert een actie uit. 

Slide 30 - Diapositive