Figuurlijk taalgebruik & uitdrukkingen

ZRGVEPL419AK
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

ZRGVEPL419AK

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
  • Aan het einde van de les weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik 
  • Aan het einde van de les kun je figuurlijk taalgebruik in een zin herkennen en de betekenis ervan benoemen.

Slide 2 - Diapositive

Waarom belangrijk?
In het dagelijks leven kom je veel figuurlijk taalgebruik tegen.
In de examens Nederlands worden uitdrukkingen regelmatig gebruikt.

Slide 3 - Diapositive

Wat is letterlijk taalgebruik?

Slide 4 - Carte mentale

Wat is figuurlijk taalgebruik?

Slide 5 - Carte mentale

Letterlijk vs. figuurlijk
  • Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
-Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

  • Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
-Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Slide 6 - Diapositive

Toen ik 's avonds thuiskwam, lag mijn hond in zijn mand.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 7 - Quiz

Toen ik 's avonds thuiskwam, vond ik de hond in de pot.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quiz

De iPhone is de Rolls-Royce onder de mobieltjes.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 9 - Quiz

Mijn Rolls-Royce staat tussen de andere auto´s geparkeerd.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 10 - Quiz

Welke uitdrukkingen kennen jullie al?

Slide 11 - Carte mentale

Uitdrukkingen
  • Een uitdrukking is een vast groepje woorden dat altijd figuurlijk bedoeld is.
  • Uitdrukkingen komen voor in je examens Nederlands

Slide 12 - Diapositive

Mark wilde zijn rijbewijs gaan halen, maar hij zag veel beren op de weg.
A
Mark kwam tijdens zijn rijles beren op de weg tegen.
B
Mark zag veel moeilijkheden bij het halen van zijn rijbewijs.

Slide 13 - Quiz

De boze student had nog een appeltje met zijn docent te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.

Slide 14 - Quiz

De boze student ging de klas uit om een appel voor zijn docent te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.

Slide 15 - Quiz

Nu jullie
Vind de spreekwoorden op de plaat en schrijf ze op!
Lever in via teams.

Slide 16 - Diapositive

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Sondage