Klas 2 week 6 les 2

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je leert woorden die te maken hebben met gezondheid, lichaam, sport en eten
Wat ga je doen?
Ga via Naslag naar
Arrêt Chapitre 5
Voca & Phrases-clés E
Frans-Nederlands
* Luister naar de uitspraak
* Noteer de woorden/zinnen F-N in je schrift 
* Oefen in blokjes van 5
* Zet een * voor woorden/zinnen die je nog niet kent en herhaal deze

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je leert woorden die te maken hebben met gezondheid, lichaam, sport en eten
Wat ga je doen?
Ga via Naslag naar
Arrêt Chapitre 5
Voca & Phrases-clés E
Frans-Nederlands
* Luister naar de uitspraak
* Noteer de woorden/zinnen F-N in je schrift 
* Oefen in blokjes van 5
* Zet een * voor woorden/zinnen die je nog niet kent en herhaal deze

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen/buts
Aan het eind van de les:
- ken ik de vertaling van veel sporten
- heb ik de werkwoorden faire en jouer herhaald
- weet ik wanneer ik faire en jouer gebruik m.b.t. sporten
- kan ik zeggen welke sport ik beoefen






Slide 2 - Diapositive

Terugblik weektaak vorige week
Schrijf de volgende woorden met vertalingen op in jouw schrift (eerst zonder deze woorden op te zoeken) die te maken hebben met
* lichaamsdelen 

Kijk daarna in de naslag bij Voca B of je deze lijstjes nog kunt aanvullen

Slide 3 - Diapositive

Reflectie/evaluatie
Noteer in jouw Daltonplanagenda  wat je nog moet herhalen/oefenen/leren/doen

Denk ook aan het aanvullen van jouw persoonlijke woordenlijst t.b.v. de quickscan vocabulaire. (toetsdatum = 23 mei)




Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Qu'est-ce qu'ils font?
A
ils jouent au foot
B
ils jouent au volleyball
C
ils jouent au rugby
D
ils jouent au hockey

Slide 6 - Quiz

Qu'est-ce qu'elle fait?
A
l'équitation
B
la natation
C
l'escrime
D
la pétanque

Slide 7 - Quiz

Qu'est-ce qu'ils font?
A
le karaté
B
le judo
C
la course
D
la boxe

Slide 8 - Quiz

le basket
La planche 
à voile
Le foot
La natation
La gymnastique
L'équitation

Slide 9 - Question de remorquage

Als je zegt dat je een sport doet, gebruik je het werkwoord "faire" (doen/maken). Je kan dit met alle sporten combineren.

Faire = doen/maken
je fais 
tu fais
il/elle/on fait
nous faisons
vous faites
ils/elles font

Slide 10 - Diapositive

Als je zegt dat je een sport doet, gebruik je :

vorm van faire + du / de la / de l' + sport

"du" gebruik je bij "mannelijke sporten" 
(le foot, le basket)

"de la" gebruik je bij "vrouwelijke sporten"
(la danse, la boxe)

"de l' " gebruik je bij sporten die beginnen met een klinker/stomme h (l'athlétisme, l'équitation) 

Slide 11 - Diapositive

Je moet in de woordenlijst leren welke sporten mannelijk zijn en welke vrouwelijk.

Tip: leer vooral welke sporten vrouwelijk zijn. Het zijn er maar een paar. Onthoud die goed. 
De rest is mannelijk

Slide 12 - Diapositive

Je fais ______ foot
Je fais ____ équitation
Je fais ____ danse
du
de la
de l'

Slide 13 - Question de remorquage

Bij sommige sporten kan je naast de uitdrukking met "faire" ook het werkwoord "jouer" (spelen) gebruiken. Het gaat hier om de spelsporten, zoals :

- le foot
- le basket
- le tennis de table
- le volley
- le badminton

Slide 14 - Diapositive

Als je wilt zeggen dat je een spelsport doet, gebruik je:

vorm van jouer + au  + sport

Je joue au foot
Je joue au basket
Je joue au tennis de table
Je joue au volley
Je joue au badminton.

Let op: je kan deze uitdrukking alleen gebruiken bij spelsporten. De uitdrukking met faire kan je bij alle sporten gebruiken

Slide 15 - Diapositive

Quel sport fais-tu?

Slide 16 - Question ouverte

Tot slot nog 5 quizvragen om te zien of je het snapt!
Je ________ foot
A
fais du
B
fais de la
C
joue du
D
joue au

Slide 17 - Quiz

Tot slot nog 4 quizvragen om te zien of je het snapt!
Je ________ équitation
A
fais du
B
fais de l'
C
joue du
D
joue de l'

Slide 18 - Quiz

Tot slot nog 3 quizvragen om te zien of je het snapt!
Je ________ danse
A
fais du
B
fais de la
C
joue au
D
joue de la

Slide 19 - Quiz

Tot slot nog 2 quizvragen om te zien of je het snapt!
Je ________ badminton
A
fais du
B
fais de la
C
joue au
D
joue de la

Slide 20 - Quiz

Tot slot nog 1 quizvraag om te zien of je het snapt!
Je ________ cyclisme
A
fais du
B
fais de la
C
joue au
D
joue de la

Slide 21 - Quiz

Klaar? Ga zelfstandig aan de slag met de weektaak

In stilte werken zolang de timer loopt.

Slide 22 - Diapositive

Leer/les-doelen behaald?
Zo niet, noteer in TTS Planagenda

Slide 23 - Diapositive

à la prochaine!
;

                              
                              les déchets dans la poubelle
                              

                              restez à ta place jusqu'à 59/29
Samen zorgen we voor een fijne werkplek in het lokaal!

Slide 24 - Diapositive