Les sports

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

les sports


In het volgende filmpje hoor
je namen van sporten in het Frans.
Noteer ze op een blaadje
en zet de Nederlandse betekenins erachter.
Gebruik zo nodig de pauze-knop!




Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

noem in het Frans 4
sporten die je leuk vindt

Slide 4 - Carte mentale


A
ils jouent au foot
B
ils jouent au volleyball
C
ils jouent au rugby
D
ils jouent au hockey

Slide 5 - Quiz


A
l'équitation
B
la natation
C
l'escrime
D
la pétanque

Slide 6 - Quiz


A
le karaté
B
le judo
C
la course
D
la boxe

Slide 7 - Quiz


A
ils jouent au handball
B
ils jouent au foot
C
ils jouent au hockey
D
ils jouent au basket

Slide 8 - Quiz

le basket
La planche 
à voile
Le foot
La natation
La gymnastique
L'équitation

Slide 9 - Question de remorquage

FAIRE

Als je zegt dat je een sport doet, gebruik je het werkwoord "faire" (doen/maken). Je kan dit met alle sporten combineren.

Slide 10 - Diapositive

exemples
ik doe  =   je fais

ik doe aan sport = je fais du sport

ik doe aan dansen = je fais de la danse


Slide 11 - Diapositive

faire du sport
Als je zegt dat je aan een sport doet, gebruik je :

vorm van faire + du / de la / de l' + sport
"du" gebruik je bij mannelijke woorden
(le foot, le basket)
"de la" gebruik je bij vrouwelijke woorden
(la danse, la boxe)
"de l' " gebruik je bij sporten die beginnen met een klinker/stomme h (l'athlétisme, l'équitation) 



Slide 12 - Diapositive

Je moet in de woordenlijst leren welke sporten mannelijk zijn en welke vrouwelijk.

Tip: leer vooral welke sporten vrouwelijk zijn. Het zijn er maar een paar. Onthoud die goed. 
De rest is mannelijk

Slide 13 - Diapositive

Je fais ______ foot
Je fais ____ équitation
Je fais ____ danse
du
de la
de l'

Slide 14 - Question de remorquage

Bij sommige sporten kan je naast de uitdrukking met "faire" ook het werkwoord "jouer" (spelen) gebruiken. Het gaat hier om de spelsporten, zoals :

- le foot
- le basket
- le tennis de table
- le volley
- le badminton

Slide 15 - Diapositive

Als je wilt zeggen dat je een spelsport doet, gebruik je:

vorm van jouer + au  + sport

Je joue au foot
Je joue au basket
Je joue au tennis de table
Je joue au volley
Je joue au badminton.

Let op: je kan deze uitdrukking alleen gebruiken bij spelsporten. De uitdrukking met faire kan je bij alle sporten gebruiken

Slide 16 - Diapositive

Tot slot nog 4 vragen:

Je ________ foot
A
fais du
B
fais de la
C
joue du
D
joue au

Slide 17 - Quiz

Tot slot nog 5 quizvragen om te zien of je het snapt!
Je ________ équitation.
A
fais du
B
fais de l'
C
joue du
D
joue de l'

Slide 18 - Quiz


Je ________ danse (v).
A
fais du
B
fais de la
C
joue au
D
joue de la

Slide 19 - Quiz


Je ________ badminton. (m)
A
fais du
B
fais de la
C
joue au
D
joue de la

Slide 20 - Quiz