2HVE: parler de la santé

Santé
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Santé

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui, c'est le ...
Les objectifs
Aan het eind van deze les kun je een gesprek voeren over  jouw gezondheid 

- Le vocabulaire 
- La préparation de la dialogue


Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive


A
la bouche
B
le bouchon
C
la boutre
D
le bouton

Slide 4 - Quiz


A
l'oeil
B
l'oreillette
C
l'oreille
D
l'ongle

Slide 5 - Quiz


A
la même
B
la main
C
la mande
D
la haine

Slide 6 - Quiz

l'oeil
le bras
le pied
le dos
le genou
le ventre
la tête
het oog
de rug
de voet
de buik
de knie
de arm
het hoofd

Slide 7 - Question de remorquage

AVOIR mal à .....
( pijn hebben aan) 

Slide 8 - Diapositive

zij hebben pijn aan de ogen
A
ils avoir mal aux yeux
B
ils ont mal à les yeux
C
ils ont avoir mal à les yeux
D
ils ont mal aux yeux

Slide 9 - Quiz

jij hebt pijn aan je neus
A
tu avoir as mal au nez
B
tu as mal à le nez
C
tu as mal au nez
D
tu as avoir mal à le nez

Slide 10 - Quiz

ik heb pijn aan de knie

Slide 11 - Question ouverte

zij heeft pijn aan de arm

Slide 12 - Question ouverte

La dialogue: la prononciation

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

1
2
4
5
3
6
g (als goal)
q
g (als zj)

Slide 15 - Question de remorquage

Slide 16 - Diapositive

le basket
La planche 
à voile
Le foot
La natation
La gymnastique
L'équitation

Slide 17 - Question de remorquage

Als je zegt dat je een sport doet, gebruik je het werkwoord "faire" (doen/maken). Je kan dit met alle sporten combineren.

Slide 18 - Diapositive

Bij sommige sporten kan je naast de uitdrukking met "faire" ook het werkwoord "jouer" (spelen) gebruiken. Het gaat hier om de spelsporten, zoals :

- le foot
- le basket
- le tennis de table
- le volley
- le badminton

Slide 19 - Diapositive

Als je wilt zeggen dat je een spelsport doet, gebruik je:

vorm van jouer + au  + sport

Je joue au foot
Je joue au basket
Je joue au tennis de table
Je joue au volley
Je joue au badminton.

Let op: je kan deze uitdrukking alleen gebruiken bij spelsporten. De uitdrukking met faire kan je bij alle sporten gebruiken

Slide 20 - Diapositive

Tu vas parler de ton mode de vie

Doel: je kunt een gesprek voeren waarin je vragen kunt stellen over en kunt vertellen over gezondheid


Slide 21 - Diapositive

Tu vas parler de ton mode de vie
Vertel:
- of jij wel/niet gezond leeft
- of je (niet) vaak ziek bent
- of je aan sport doet & welke sport
- hoe vaak jij traint / wanneer jij een wedstrijd hebt
- of jij gezond eet en wat jij dan eet (voorbeeld gezond of ongezond)

Slide 22 - Diapositive