Wat zijn de signaalwoorden in deze zin: Ik heb veel hobby's. Ten eerste sport ik graag, bovendien speel ik vaak FIFA en ik lees weleens een boek.
A
ten eerste, graag, bovendien
B
graag, bovendien, vaak
C
ten eerste, bovendien, en
D
bovendien, vaak, en
Slide 9 - Quiz
Welk tekstverband geven die woorden aan?
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Opsomming
D
Toelichting
Slide 10 - Quiz
Opsomming
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar genoemd.
Ten eerste vind ik dat je op tijd moet komen en je moet ook je spullen op orde hebben.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook
Slide 11 - Diapositive
Wat is het signaalwoord in deze zin: Hij houdt erg van gamen, zij speelt daarentegen liever buiten.
A
zij
B
gamen
C
daarentegen
D
liever
Slide 12 - Quiz
Welk tekstverband geeft dat woord aan?
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Opsomming
D
Toelichting
Slide 13 - Quiz
Tegenstelling
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd.
In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daarvoor geen tijd.
Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant
Slide 14 - Diapositive
Wat is het signaalwoord in deze zin: In de lente bloeien veel bloemen, zoals de narcis, de tulp en de hyacint.
A
in
B
lente
C
veel
D
zoals
Slide 15 - Quiz
Welk tekstverband geeft dat woord aan?
A
Tegenstelling
B
Voorbeeld
C
Opsomming
D
Verduidelijking
Slide 16 - Quiz
Toelichting
Het verband toelichting is bij Kern gesplitst in twee verbanden:
Voorbeeld
Verduidelijking
Slide 17 - Diapositive
Voorbeeld
Hier wordt informatie gegeven bij een onderwerp in de vorm van een voorbeeld.
In het aquarium zwemmen allerlei tropische vissen, zoals zwaarddragers en black molly's.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, denk aan, zoals, ter illustratie, onder andere, als
Slide 18 - Diapositive
Verduidelijking
Hier wordt de informatie aangevuld om de tekst duidelijker te maken.
Luc is dyslectisch. Dit houdt in dat hij moeite heeft met lezen en spellen.
Signaalwoorden: dit betekent, met name, dit houdt in, dat wil zeggen, onder meer
Slide 19 - Diapositive
Wat is het signaalwoord in deze zin: Hij praatte duidelijk, keek het publiek aan en zijn slides waren overzichtelijk. Al met al gaf hij een prima presentatie.
A
duidelijk
B
overzichtelijk
C
al met al
D
prima
Slide 20 - Quiz
Welk tekstverband geven die woorden aan?
A
Toelichtend
B
Concluderend
C
Redengevend
D
Oorzakelijk
Slide 21 - Quiz
Nieuw in leerjaar 2
Slide 22 - Diapositive
Conclusie
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.
Te veel suiker eten vergroot de kans op hart- en vaatziekten. Het is dus ongezond.
Signaalwoorden: dus, concluderend, al met al, dan ook
Slide 23 - Diapositive
Wat is het signaalwoord in deze zin: Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor
Slide 24 - Quiz
Welk tekstverband geven die woorden aan?
A
Toelichting
B
Conclusie
C
Reden
D
Oorzaak
Slide 25 - Quiz
Reden
Bij een reden geef je aan waarom iemand iets doet of vindt.
Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik 2x per week.
Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege
Slide 26 - Diapositive
Wat is het signaalwoord in deze zin: Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
waait
B
ontzettend
C
daardoor
D
veel
Slide 27 - Quiz
Welk tekstverband geven die woorden aan?
A
Toelichting
B
Conclusie
C
Reden
D
Oorzaak
Slide 28 - Quiz
Oorzaak en gevolg
Een oorzaak laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).
Doordat het hard geregend had, was de weg overstroomd.
Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te
Slide 29 - Diapositive
Wat is het signaalwoord in deze zin: Hij wil graag advocaat worden, zoals zijn moeder dat ook is.
A
graag
B
zoals
C
moeder
D
dat
Slide 30 - Quiz
Welk tekstverband geeft dit woord aan?
A
Oorzaak
B
Vergelijking
C
Doel-middel
D
Samenvatting
Slide 31 - Quiz
Vergelijking
Met een vergelijkend verband maakt de schrijver iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.
Net als bij Nederlands, is begrijpend lezen bij Engels ook belangrijk.
Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met
Slide 32 - Diapositive
Wat is het signaalwoord in deze zin: Om bij het clubje te horen, ging Robert zich stoerder gedragen.
A
Om ... te
B
ging
C
zich stoerder
D
ging ... gedragen
Slide 33 - Quiz
Welk tekstverband geeft dit woord aan?
A
Oorzaak
B
Vergelijking
C
Samenvatting
D
Doel-middel
Slide 34 - Quiz
Doel - middel verband
Een doel-middel verband geeft aan welk 'middel' er gebruikt wordt om een bepaald doel te bereiken.
Om bij het clubje te horen, ging Robert zich stoerder gedragen.
Signaalwoorden: om ... te, door middel van, met behulp van, zodat, opdat
Slide 35 - Diapositive
Wat is het signaalwoord in deze zin: Samengevat ben ik erg blij met de hulp die iedereen aanbiedt.
A
die
B
erg blij
C
Samengevat
D
hulp
Slide 36 - Quiz
Welk tekstverband geeft dit woord aan?
A
Oorzaak
B
Vergelijking
C
Samenvatting
D
Doel-middel
Slide 37 - Quiz
Samenvatting
Bij een samenvattend verband geef je een verkorte weergave van de informatie uit de tekst.
Samenvattend kunnen we zeggen dat de missie is geslaagd.
Signaalwoorden: kortom, samenvattend, samengevat
Slide 38 - Diapositive
'Nieuwe' tekstverbanden Kern
Inperking
Voorwaarde
Slide 39 - Diapositive
Inperking
Er wordt een grens aangegeven. Lijkt erg op een tegenstelling.
Hoewel Afrika een prachtig continent is, ga ik toch liever in Europa op vakantie.
Signaalwoorden: hoewel, ondanks, natuurlijk ... maar
Slide 40 - Diapositive
Voorwaarde
Je maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt.
We gaan op de fiets, tenzij het regent.
Je mag naar het feestje van Marit, mits je je huiswerk af hebt.