Woordenschat
1 / 11
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
de as
A
De staaf waar het wiel omheen draait
B
Een dun staafje van metaal dat in een wiel zit.
Slide 2 - Quiz
De wieken
Slide 3 - Question ouverte
De zweefmolen
A
Een soort draaimolen. De stoeltjes gaan op en neer.
B
Een soort draaimolen. De stoeltjes hangen aan kettingen en gaan omhoog.
Slide 4 - Quiz
in beweging zetten
Slide 5 - Question ouverte
De spaak
A
De staaf waar de trappers mee aan de fiets zitten.
B
Een dun staafje van metaal dat in een wiel zit.
Slide 6 - Quiz
Het reuzenrad
A
Een soort draaimolen. De stoeltjes hangen aan kettingen en gaan omhoog
B
Een groot wiel met stoeltjes eraan
Slide 7 - Quiz
De stoomtrein
Slide 8 - Question ouverte
De uitvinding
A
Iets nieuws, wat nog niet bestaat
B
Iets opnieuw maken omdat het kapot is
Slide 9 - Quiz
Het tandwiel
A
Een wiel zonder de band
B
Een soort beugel om je tanden recht te zetten
C
Een wiel met gekartelde randjes
Slide 10 - Quiz
versnellen
